Blog van medewerkers
WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 6
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 6
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 10
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1495
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (10) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 50, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 26594
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-08-09 11:12:02
[post_date_gmt] => 2021-08-09 09:12:02
[post_content] => De rechtbank Rotterdam heeft in een bestuursrechtelijke uitspraak geoordeeld dat verzoekster recht heeft op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade nu B&W van Rotterdam 10 jaar lang in strijd met de AVG medische gegevens van verzoekster heeft bewaard en verwerkt en daardoor het recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer is geschonden. Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak waarin schadevergoeding van € 500,- was toegekend voor een kortdurende onrechtmatige verwerking van medische gegevens, brengt de hier aan de orde zijnde periode de rechtbank tot een begrote schade van € 2.500,-
Beschouwing van het recht op immateriële schadevergoeding
Voorop wordt gesteld dat in het bestuursrecht waar het schadevergoeding betreft aansluiting wordt gezocht bij het civiele recht. De enkele schending van een fundamenteel recht geeft in het civiele recht nog geen aanspraak op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank Rotterdam neemt voor de vraag of er immateriële schade is geleden tot uitgangspunt artikel 82 AVG in combinatie met artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Wil er voldaan zijn aan de eisen die artikel 6:106 BW stelt moet zoals de Afdeling in voornoemde uitspraak heeft aangegeven, sprake zijn van aantasting van de eer of goede naam van betrokkene dan wel van aantasting van de persoon op andere wijze. De Afdeling sluit daarbij aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad.
Hoge raad
De Hoge Raad heeft de volgende uitgangspunten voor immateriële schadevergoeding geformuleerd. Van de in art. 6:106 lid 1, sub b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, sub b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Conclusie
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam wekt de indruk dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer automatisch recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Er kan worden afgevraagd of dit wel geheel overeenkomt met de aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad. Aan de andere kant, de Afdeling is duidelijk in het oordeel dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door schending van de toepasselijke privacywetgeving wordt aangemerkt als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 en sub b BW, die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In die zin is de uitspraak van de rechtbank dus in lijn met de uitspraken van de Afdeling op het onderwerp van vergoeding van immateriële schade in het geval van het door bestuursorganen handelen in strijd met privacywetgeving, met name onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
[post_title] => Immateriële schadevergoeding bij schending privacy
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => immateriele-schadevergoeding-bij-schending-privacy
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-08-09 11:19:20
[post_modified_gmt] => 2021-08-09 09:19:20
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=26594
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 26446
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-07-23 08:48:57
[post_date_gmt] => 2021-07-23 06:48:57
[post_content] => Deze verplichting volgt uit de Europese Habitatrichtlijn. In de Wet natuurbescherming (Wnb) is deze verplichting niet goed geïmplementeerd. Deze wet regelt immers niet dat voorafgaand aan het nemen van een besluit op aanvraag inspraak wordt geboden.
Overheden voorzien overigens wel al vaak in inspraak voorafgaand aan het verlenen van een natuurvergunning. Echter, uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 2021 blijkt dat die inspraak niet vrijblijvend maar verplicht is.
[post_title] => Inspraak verplicht bij natuurvergunning
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => inspraak-verplicht-bij-natuurvergunning
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-07-23 08:56:36
[post_modified_gmt] => 2021-07-23 06:56:36
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=26446
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 26145
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-06-25 08:18:58
[post_date_gmt] => 2021-06-25 06:18:58
[post_content] => Participatie onder de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 juli 2022) is vormvrij. De Omgevingswet stelt wel een aantal eisen. De VNG heeft hierover een zogenaamd spiekbriefje participatie Omgevingswet opgesteld.
In het spiekbriefje zijn de mogelijke gevolgen en effecten uitgewerkt voor gemaakte keuzes. Het spiekbriefje geeft antwoord op vragen als:
Wat zijn verplichtingen zonder keuzemogelijkheden?
Waar heeft u als gemeente een verplichting met een keuzemogelijkheid?
Waar heeft u keuzes indien het relevant is in uw gemeente?
Waar heeft u geen verplichting, enkel een keuze?
Voor het spiekbriefje Participatie zie https://vng.nl/nieuws/spiekbriefje-participatie-beschikbaar
[post_title] => Participatie onder Omgevingswet vormvrij maar niet vrij van eisen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => participatie-onder-omgevingswet-vormvrij-maar-niet-vrij-van-eisen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-06-25 08:18:58
[post_modified_gmt] => 2021-06-25 06:18:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=26145
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 25891
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-06-11 09:03:11
[post_date_gmt] => 2021-06-11 07:03:11
[post_content] => Aanpassing registratie medisch-specialistische zorg
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verduidelijkt per 2022 de regels voor het registreren van medisch-specialistische zorg. De uitvoerende zorgverlener oftewel de beroepsbeoefenaar die de zorg feitelijk levert moet de zorgactiviteit op zijn eigen unieke agb-code vastleggen. AGB staat voor Algemeen Gegevensbeheer en de agb-code is op grond van de Wet Marktordening gezondheidszorg verplicht voor alle formele zorgverleners. Het gaan vastleggen van de zorgactiviteit op een eigen unieke agb-code geldt voor alle zorgprofessionals die onder een beroepsgroep vallen waarvoor een eigen unieke agb-code aangevraagd kan worden (arts-assistenten uitgezonderd). Het betreft bijvoorbeeld medisch specialisten, maar ook physician assistants en verpleegkundig specialisten.
Te nemen stappen in 2021
Om vanaf 2022 te voldoen aan de regels zullen zorgaanbieders, zorgprofessionals en branche- en beroepsverenigingen zich dit jaar moeten voorbereiden. Hiervoor is (tenminste) nodig dat iedere beroepsbeoefenaar een eigen unieke agb-code aanvraagt. Dit geldt voor alle beroepsgroepen waar agb-codes voor aangevraagd kunnen worden. Daarnaast moeten de ICT-systemen zo ingericht zijn dat betreffende zorgverleners zich op hun eigen unieke agb-code zorgactiviteiten kunnen registreren. De werkprocessen moeten zo aangepast worden dat iedere zorgverlener met een unieke agb-code zelf de zorgactiviteiten op de eigen code registreert.
Deze door de NZa gekwalificeerde taakherschikking is niet vrijblijvend. Voor meer informatie zie nza.nl
[post_title] => Nieuwe regels registratie medisch-specialistische zorg vanaf 2022
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nieuwe-regels-registratie-medisch-specialistische-zorg-vanaf-2022
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-06-11 09:05:40
[post_modified_gmt] => 2021-06-11 07:05:40
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25891
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 25733
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-06-01 09:49:14
[post_date_gmt] => 2021-06-01 07:49:14
[post_content] => In deze zaak gaat het om de vraag of het onder de Warmtewet 2014 zoals die gold van 1 januari 2014 tot 1 juli 2019, is toegestaan om bij het bepalen van de bij individuele gebruikers in rekening te brengen bedragen zogenaamde correctiefactoren te gebruiken. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
Warmtewet en correctiefactoren
Bij correctiefactoren gaat het om een correctie op het gemeten of berekende gebruik, omdat vanwege de ligging van een woning in een complex van woningen of vanwege warmteafgifte via transportleidingen binnen dat complex er meer of minder warmte hoeft te worden geleverd en daarmee rekening wordt gehouden.
Vóór de inwerkingtreding van de Warmtewet 2014 was het gebruik van correctiefactoren toegestaan en ook in de opvolger van de Warmtewet 2014 is het gebruik van bepaalde correctiefactoren uitdrukkelijk toegestaan. In de Warmtewet 2014 is over het gebruik van correctiefactoren echter niets geregeld.
De Hoge Raad
Anders dan het Gerechtshof Amsterdam dat overwoog dat onder de Warmtewet 2014 het uitgangspunt moet zijn dat het gebruik van correctiefactoren niet is toegestaan, stelt de Hoge Raad dat de Warmtewet 2014 zo uitgelegd moet worden dat het gebruik van correctiefactoren niet is uitgesloten. De Hoge Raad heeft hiervoor meerdere argumenten:
De Warmtewet 2014 bepaalt dat de leverancier ten aanzien van de levering van warmte ten hoogste drie componenten in rekening brengt: de maximumprijs, de redelijke kosten voor het ter beschikking stellen van de warmtewisselaar en het tarief voor de meting van het warmteverbruik. De Warmtewet 2014 bepaalt verder dat een leverancier zich onthoudt van iedere vorm van ongerechtvaardigd onderscheid richting, tegenover zijn verbruikers.
De aan een individuele verbruiker in rekening te brengen kosten voor de levering van warmte kunnen volgens de Warmtewet 2014 worden bepaald met behulp van een individuele warmtemeter, individuele warmtekostenverdelers of een voor alle verbruikers inzichtelijke kostenverdeelsystematiek. Deze systematiek gaat uit van een binnen de technische en financiële mogelijkheden zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van de individuele verbruiker waarbij de hiervoor genoemde componenten in acht moeten worden genomen.
Geen van de bepalingen van de Warmtewet 2014 aldus de Hoge Raad bevat een uitdrukkelijk verbod om bij de bepaling van de aan een individuele verbruiker in rekening te brengen kosten voor de levering van warmte te corrigeren voor bijvoorbeeld de ligging van de woning in een complex van woningen of voor de warmteafgifte die plaatsvindt via transportleidingen.
Deze uitleg is niet onverenigbaar met de Richtlijn energie-efficiëntie waarbij de Warmtewet 2014 beoogt aan te sluiten nu deze richtlijn het gebruik van correctiefactoren niet uitsluit, zoals ook is opgemerkt in de wetsgeschiedenis van de Warmtewet 2018.
De minister van economische zaken heeft kort na de invoering van de Warmtewet 2014 in een kamerbrief opgemerkt dat het wenselijk blijft om het gebruik van correctiefactoren toe te staan, omdat anders individuele gebruikers kunnen worden geconfronteerd met een significante stijging van hun energierekening, en dat daartoe de wet zal worden aangepast.
Naar aanleiding van genoemde kamerbrief van de minister heeft Aedes, de branchevereniging voor woningcorporaties in Nederland, in september 2014 in haar handleiding opgenomen dat het vooralsnog is toegestaan de vóór 1 januari 2014 bestaande correctiefactoren te hanteren.
Bij brieven van 1 oktober 2014 en 1 juli 2015 heeft de minister van Economische Zaken de ACM verzocht om rekening te houden met de voorgenomen wetswijzigingen en nadere interpretatie zoals opgenomen in de hiervoor genoemde kamerbrief, en om situaties waarin correctiefactoren worden toegepast, te gedogen.
De Warmtewet 2018 bepaalt dat bij een vóór 1 juli 2019 gebouwde onroerende zaak die bestaat uit meerdere woon- of bedrijfsruimten, de leverancier het gemeten individueel warmtegebruik van de verbruiker kan corrigeren aan de hand van correctiefactoren die door de leverancier zijn vastgesteld met inachtneming van de daarvoor gangbare technische normen voor de ligging van woonruimten en leidingverliezen voor transportleidingen. In de wetsgeschiedenis van de Warmtewet 2018 is opgemerkt dat de Warmtewet 2014 niet voorzag in de mogelijkheid om correctiefactoren toe te passen en dat die mogelijkheid alsnog in de wet wordt opgenomen.
De Hoge Raad ziet aanleiding om de Warmtewet 2014 aldus uit te leggen dat het gebruik van correctiefactoren daarin niet is uitgesloten.
Conclusie
Het gebruik van correctiefactoren bevordert een zo nauwkeurig mogelijke benadering van de werkelijke warmtelevering aan de individuele gebruiker doordat rekening wordt gehouden met de warmte die door transportleidingen wordt afgegeven in de woning van de individuele verbruiker. Bovendien kan een correctie voor de ligging van de woning en voor de aanwezigheid van transportleidingen bijdragen aan een rechtvaardiger verdeling van de totale kosten van warmtelevering onder alle bewoners van een complex van woningen dat met blokverwarming werkt.
Toepassing van correctiefactoren strookt met het voorschrift van de Warmtewet 2014 dat de leverancier van warmte zich onthoudt van iedere vorm van ongerechtvaardigd onderscheid.
Voor de uitspraak zie rechtspraak.nl
[post_title] => Warmtewet 2014 sluit toepassing correctiefactoren niet uit
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => warmtewet-2014-sluit-toepassing-correctiefactoren-niet-uit
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-06-03 15:58:09
[post_modified_gmt] => 2021-06-03 13:58:09
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25733
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 25364
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-05-11 12:15:55
[post_date_gmt] => 2021-05-11 10:15:55
[post_content] => Uit een richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021 naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie (HvJ) in Luxemburg blijkt dat ook een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze heeft ingediend tegen bijvoorbeeld een ontwerpbestemmingsplan of ontwerptracébesluit in beroep kan bij de bestuursrechter. Toch zit aan deze verruiming van het beroepsrecht een niet onbelangrijke beperking.
Toegang tot bestuursrechter voor niet-belanghebbenden
In het ‘Varkens in Nood’-arrest heeft het Europese Hof onder meer bepaald dat ‘leden van het publiek’ (oftewel niet-belanghebbenden in de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegang tot de rechter moeten kunnen krijgen als zij eerder gebruik hebben gemaakt van ruimere inspraakrechten bij besluiten over milieuaangelegenheden. De Awb beperkt dit beroepsrecht echter tot alleen belanghebbenden. Op dit punt noopt voornoemd arrest van het HvJ dus tot een wetswijziging. Voor nu geeft de Afdeling bestuursrechtspraak een tussenoplossing voor de praktijk. Deze oplossing komt erop neer dat wanneer het omgevingsrecht aan ‘eenieder’ oftewel een niet-belanghebbende persoon of rechtspersoon de mogelijkheid biedt om een zienswijze in te dienen tegen een ontwerpbesluit, zoals bijvoorbeeld bij een bestemmingsplan, diegene die daarvan gebruikmaakt vervolgens een beroep bij de bestuursrechter mag indienen tegen het definitieve besluit.
Beroep over zowel procedure als inhoud van het omgevingsbesluit
Het HvJ heeft niet expliciet bepaald of een niet-belanghebbende bij de bestuursrechter alleen over de procedure kan klagen of ook over de inhoud van het besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt hierover dat een te beperkte uitleg op dit punt niet strookt met de achtergrond van het oordeel van het Europese Hof. Ook is het onderscheid tussen procedurele en inhoudelijke bezwaren niet altijd gemakkelijk te maken. Dit betekent concreet dat een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze indiende, zowel over de procedure als over de inhoud van het omgevingsbesluit bezwaren mag indienen bij de bestuursrechter.
Het relativiteitsvereiste geldt onverminderd
Bij deze verruimde toegang van niet-belanghebbenden tot de bestuursrechter bij omgevingsbesluiten kan wel de kanttekening worden gemaakt dat het zogenoemde relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb in veel gevallen voor niet-belanghebbenden een obstakel zal blijken te zijn. Op grond van het relativiteitsvereiste kan iemand geen succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om zijn belangen te beschermen. Naar verwachting zal dit wettelijke vereiste dus voor veel niet-belanghebbenden tot gevolg hebben dat hun beroep niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden omgevingsbesluit.
[post_title] => Meer ruimte voor beroep van niet-belanghebbenden bij bestuursrechter?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => meer-ruimte-voor-beroep-van-niet-belanghebbenden-bij-bestuursrechter
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-11 12:15:55
[post_modified_gmt] => 2021-05-11 10:15:55
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25364
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 25197
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-05-05 09:30:36
[post_date_gmt] => 2021-05-05 07:30:36
[post_content] => Inleiding
De ministerraad is akkoord gegaan met het wetsvoorstel maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015. Het wetsvoorstel maakt het gemeenten mogelijk om aanbestedingsprocedures voor jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning eenvoudiger in te richten.
Aanbestedingsprocedure voor inkopen jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning
De gemeenten voeren de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) uit door het sluiten van contracten met aanbieders van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning. Vaak moeten gemeenten hiervoor hun opdrachten aanbesteden. Daarbij gelden de regels van de Aanbestedingswet 2012. Hoewel deze wet het mogelijk maakt om gebruik te maken van een verlicht regime of te wel een meer eenvoudige aanbestedingsprocedure, bepalen de Jeugdwet en de Wmo dat er gegund moet worden op basis van de ‘economisch meest voordelige inschrijving’ (het emvi-criterium). Het gevolg van het moeten toepassen van het emvi-criterium is dat gemeenten offertes moeten opvragen en beoordelen.
Schrappen emvi-criterium in Jeugdwet en Wmo
Met het wetsvoorstel wordt de plicht om op grond van het emvi-criterium te gunnen uit de Jeugdwet en de Wmo geschrapt. Dit brengt met zich mee dat de onder de Aanbestedingswet 2012 mogelijke toepassing van een verlichte aanbestedingsprocedure voor de inkoop van zorg onder de Jeugdwet en Wmo dan zonder offertefase mogelijk is. De regel dat niet louter op de laagste prijs mag worden gegund en dat er altijd rekening wordt gehouden met de aangeboden kwaliteit, blijft gehandhaafd.
Waarborgen van een eerlijk verloop aanbestedingsprocedure
Het is zaak dat in deze eenvoudigere aanbestedingsprocedures zonder offertes, geschikte aanbieders wel een eerlijke kans op een contract hebben. Hiervoor dienen met name minimumeisen waaraan aanbieders moeten voldoen alsmede duidelijk en objectief geformuleerde criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd.
De regering hoopt dat een procedure met selectie op basis van selectiecriteria leidt tot een reductie van de uitvoeringslasten van de aanbestedingsprocedure. Verder hoopt de regering dat hiermee tevens een prikkel wordt gegeven om het inkopen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning volgens de zogenoemde ‘open house’ procedure te verminderen. Open house betreft voor de goede orde, een vorm van inkoop de waarbij de overheid overeenkomsten sluit met elke ondernemer die tegen standaard voorwaarden en tarieven diensten levert.
In een handreiking zullen de aanbestedingsprocedures die ten gevolge van het schrappen van het emvi-criterium onder het verlichte regime kunnen worden ingericht, worden uitgewerkt.
Conclusie
Het mogelijk maken van het inrichten van vereenvoudigde aanbestedingsprocedures zonder de verplichting voor aanbieders om offertes te schrijven en voor gemeenten om offertes te vergelijken op basis van een op voorhand uitgedachte gunningssystematiek, is zonder meer positief te noemen. Er zal hierdoor bij de inkoop van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning mogelijk weer meer gebruik worden gemaakt van de onder het verlichte regime in de Aanbestedingswet 2012 voorziene eenvoudige aanbestedingsprocedures. Of ook de beoogde reductie van uitvoeringslasten gerealiseerd zal worden, moet blijken. Het door gemeenten formuleren van selectiecriteria en het door inschrijvers beoordelen of ze aan die criteria voldoen, kost ook tijd en daarmee geld.
In ieder geval, de in een eerdere bijdrage gesignaleerde trend tot meer aanbesteden in het sociaal domein lijkt wanneer onderhavig wetsvoorstel wet wordt doorgezet te kunnen gaan worden. Anders dan sommige commentaren die stellen dat de nieuwe wet een einde moet maken aanbesteding in de jeugdzorg en Wmo, constateer ik het tegenovergestelde, meer aanbesteding maar eenvoudiger (zoals ik in een eerdere bijdrage over de pilot bij de gemeente Rotterdam schreef). Dat dan weer wel.
Het wetsvoorstel is te lezen op de website van de Tweede Kamer.
[post_title] => Eenvoudiger aanbesteden in de jeugdzorg en Wmo in het verschiet?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => eenvoudiger-aanbesteden-in-de-jeugdzorg-en-wmo-in-het-verschiet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-05 10:53:38
[post_modified_gmt] => 2021-05-05 08:53:38
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25197
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 25088
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-04-22 10:36:08
[post_date_gmt] => 2021-04-22 08:36:08
[post_content] => In een eerdere bijdrage heb ik een aanbestedingszaak besproken waarin het verschil tussen de opschortende en de contractuele vervaltermijn ertoe leidde dat de eisende partij te laat een kort geding aanhangig had gemaakt en daardoor niet ontvankelijk werd verklaard.
Hiertegen is hoger beroep ingesteld en er blijkt maar weer eens dat de soep in hoger beroep lang niet altijd zo heet wordt gegeten als in eerste aanleg opgediend.
Uitleg van de vervaltermijn
Het hof stelt dat bij beoordeling van de discussie over de vervaltermijn tot uitgangspunt wordt genomen uitgangspunt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn van 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing, die is opgenomen in paragraaf 7.22 van het Beschrijvend Document, afliep op zondag 1 november 2020 en dat in ieder geval de opschortende termijn zoals bedoeld in artikel 2.127 Aanbestedingswet 2012 (Aw) op grond van de Algemene Termijnenwet is verlengd tot maandag 2 november 2020. De vraag die aldus het hof, moet worden beantwoord is of dit ook voor de vervaltermijn geldt. Om die vraag te beantwoorden moet het Beschrijvend Document worden uitgelegd.
Bij de uitleg van aanbestedingsstukken moet de zogenaamde CAO-norm worden toegepast. Die norm houdt in dat de bewoordingen van de bepalingen van de aanbestedingsstukken, gelezen in het licht van de gehele tekst van die aanbestedingsstukken, in beginsel doorslaggevend zijn.
De volgende zinnen in het beschrijvend document moeten worden uitgelegd: Belanghebbende dient dit te vragen uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing. Deze opschortende termijn is tevens een vervaltermijn.
Deze zinnen zijn opgenomen onder het sub-kopje “opschortende termijn.” In het Beschrijvend Document is opgenomen dat een belanghebbende uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening bij de civiele rechter dient te vragen. Deze termijn is onmiskenbaar geënt op het bepaalde in artikel 2.127 Aw. Vervolgens is opgenomen dat “deze” termijn tevens een vervaltermijn is.
Het hof
Het hof is van oordeel dat uit deze tekst van het Beschrijvend Document moet worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Dat volgt niet alleen uit het gebruik van de bewoordingen “deze termijn”, maar ook uit het gebruik van het woord “tevens” waaruit eveneens een gelijkschakeling van beide termijnen is af te leiden.
Het hof vervolgt te stellen dat het feit dat een vervaltermijn een ander karakter heeft dan de opschortende termijn aan het bovenstaande niet afdoet omdat dat andere karakter niet in de weg staat aan de door de aanbestedende dienst gekozen gelijkschakeling van de lengte van de termijnen en omdat uit de tekst van de bepaling enig onderscheid ten aanzien van de lengte van de termijnen niet is af te leiden.
Een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver mocht er daarom vanuit gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn, aldus het hof. Omdat de opschortende termijn volgens artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet wordt verlengd tot de op een zondag volgende dag, geldt dit in dit geval ook voor de vervaltermijn. Daarmee is, anders dan de aanbestedende dienst kennelijk veronderstelt, niet gezegd dat de Algemene Termijnenwet op een contractuele vervaltermijn van toepassing is, maar is slechts geoordeeld dat in dit geval de contractuele vervaltermijn even lang is als de opschortende termijn waarop de Algemene Termijnenwet wel van toepassing is.
Het hof overweegt dan ook dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg de eisende partij ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
Er staat niet ter discussie dat de twee termijnen in kwestie een ander karakter hebben en dat alleen op de opschortende termijn de Algemene termijnenwet van toepassing is. Maar als in het aanbestedingsdocument de opschortende termijn tevens als vervaltermijn is verwoord moet uit deze formulering worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Als dus de opschortende termijn op grond van de Algemene Termijnenwet wordt verlengd tot de op een zondag volgende dag, dan is in dat geval de contractuele vervaltermijn even lang en geldt ook tot de op een zondag volgende dag.
Is nu mijn conclusie in mijn eerdere bijdrage achterhaald? Nou niet helemaal. Hoewel heel vaak in aanbestedingsstukken de opschortende termijn tevens als een vervaltermijn wordt aangeduid zoals in onderhavige kwestie, blijft het zaak de precieze bewoordingen waarmee de vervaltermijn is opgenomen, in ogenschouw te nemen. Want met een ietwat andere formulering van de vervaltermijn dan in deze zaak, kan heel goed de conclusie zijn dat een normaal en redelijk geïnformeerde inschrijver ervan uit moet gaan dat de vervaltermijn qua lengte niet volledig gelijk is aan de opschortende termijn. En in dat geval kan de vervaltermijn mogelijk wel alsnog iets korter uitpakken dan de opschortende termijn en dan zal daar bij het dagvaarden uiteraard rekening mee moeten worden gehouden.
[post_title] => Verschil opschortende termijn & contractuele vervaltermijn deel II
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => verschil-opschortende-termijn-contractuele-vervaltermijn-deel-ii
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-04-22 10:36:13
[post_modified_gmt] => 2021-04-22 08:36:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25088
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 24870
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-04-06 11:48:04
[post_date_gmt] => 2021-04-06 09:48:04
[post_content] => Verplichte taxatie tegen marktwaarde van zorgvastgoed. Vanaf 1 juli 2021 moeten zorginstellingen die gebruik maken van financiering van een bank de waarde van hun vastgoed iedere drie jaar door een onafhankelijke taxateur laten bepalen. Het gebruik van de WOZ-waarde als basis voor de taxatie is niet langer mogelijk. Deze verplichting vloeit voort uit richtlijnen van de Europese Bankenautoriteit (EBA).
De driejaarlijkse hertaxatieverplichting geldt voor zorgvastgoed met een financiering vanaf drie miljoen euro met het vastgoed als onderpand. Voor kredietovereenkomsten onder de drie miljoen euro geldt de hertaxatieplicht niet, maar is een initiële taxatie alleen vereist bij een nieuwe kredietovereenkomst.
Voor wijzigingen in kredietovereenkomsten geldt een overgangstermijn van één jaar en geldt de richtlijn vanaf 1 juli 2022.
Voor meer informatie over dit onderwerp zie de factsheet van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
[post_title] => Verplichte taxatie tegen marktwaarde van zorgvastgoed
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => verplichte-taxatie-tegen-marktwaarde-van-zorgvastgoed
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-04-06 11:48:04
[post_modified_gmt] => 2021-04-06 09:48:04
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=24870
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 24614
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-03-18 16:30:22
[post_date_gmt] => 2021-03-18 15:30:22
[post_content] => Inleiding
Bij de inkoop van maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 moeten de door de inkopende gemeenten gehanteerde tarieven als reëel in de zin van de Wmo 2015 kwalificeren.
De inkoop binnen het sociaal domein vindt vaak plaats via een zogenaamde open-house procedure. Open House is een toelatingssysteem voor de levering van (zorg)voorzieningen op basis van een vooraf bekendgemaakte toelatingsprocedure waarin beperkt eisen worden gesteld zoals bijvoorbeeld de prijs, opleidingseisen en certificeringen. Marktpartijen die aan die eisen voldoen kunnen gedurende de looptijd van het systeem toetreden en hun diensten aanbieden.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Gemeenten zijn verplicht om bij overheidsinkopen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Een van die beginselen is het evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel verplicht gemeenten om bij de vaststelling van tarieven voor maatschappelijke ondersteuning blijk te geven van een redelijke beoordeling en afweging van belangen.
AMvB reële prijs Wmo 2015
Aan voornoemde verplichting wordt geacht te zijn voldaan als het tarief is gebaseerd op de zes kostenelementen zoals genoemd in artikel 5.4 van de AMvB reële prijs Wmo 2015. Met deze AMvB is invulling gegeven aan de in de Wmo 2015 voorziene mogelijkheid om nadere regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor een Wmo dienst en de daaraan gestelde kwaliteitseisen. De AMvB wordt geacht ook van toepassing te zijn op Wmo-diensten die worden ingekocht door middel van een open house procedure.
Onderzoeks- en onderbouwingsplicht
De AMvB bevat geen regels over de wijze waarop gemeenten invulling dienen te geven aan het kostenprijsonderzoek. Uit een ander beginsel van behoorlijk bestuur zijnde het zorgvuldigheidsbeginsel, volgt dat gemeenten inzichtelijk moeten maken welke bevindingen en afwegingen aan de door hen vastgestelde tarieven ten grondslag liggen. Aanbieders moeten op die wijze kunnen beoordelen of de tarieven zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
Alternatieve methodiek vaststelling reële prijs
Artikel 5.4 lid 4 van de AMvB maakt het overigens mogelijk om af te wijken van het uitgangspunt dat gemeenten zelf een reële prijs moeten vaststellen voor maatschappelijke ondersteuning die bij derden wordt ingekocht. In een eerdere bijdrage is deze alternatieve methodiek aan de hand van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland aan bod gekomen. In die zaak bleek niet de juiste procedure van artikel 5.4 lid 4 AMvB te zijn gevolgd.
Rekentool
Als gemeenten zelf invulling geven aan het kostprijsonderzoek kunnen ze daarvoor gebruik maken van een door VNG/ActiZ ontwikkelde rekentool voor hulp bij het huishouden. In deze rekentool wordt gebruik gemaakt van drie soorten data: vaststaande data zoals cao-gebonden kosten, vrij in te vullen data waarvoor de rekentool suggesties geeft op basis van landelijke cijfers en vrij in te vullen data waarvoor de rekentool geen suggesties geeft en die lokaal moeten worden verzameld.
In een zaak voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg hebben de inkopende gemeenten voorafgaand aan de inkoopprocedure de potentiële aanbieders tweemaal verzocht de rekentool in te vullen en hebben de gemeenten bij de aankondiging van de procedure aan de hand van de door henzelf ingevulde rekentool inzichtelijk gemaakt welke bedragen en percentrages ten grondslag liggen aan het door hen gehanteerde combinatietarief. Welke afwegingen aan die bedragen en percentages ten grondslag liggen is niet toegelicht. Suggesties van aanbieders voor aanpassing van bedragen en/of percentages zijn door de gemeenten niet overgenomen.
Het bezwaar van een aanbieder dat deze vaststelling van de hoogte van de kostprijselementen niet transparant is en daarmee evenmin de kostprijs, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd.
De voorzieningenrechter constateert dat de rekentool is ingevuld op basis van de marktverkenning onder lokale aanbieders naar marktelelementen die kenmerkend zijn voor hulp bij de het huishouden en dat gemeenten ervan uit mogen gaan dat een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver op het terrein van hulp bij het huishouden kennis heeft van de kostenstructuur van een gemiddeld efficiënte lokale aanbieder en ook van specifieke lokale omstandigheden. Ook aldus de voorzieningenrechter, zijn gemeenten niet verplicht verantwoording af te leggen over de verschillen tussen de gekozen structuur en de suggesties in de rekentool, laat staan die van de individuele aanbieder.
Commentaar
De laatste overweging kan worden gevolgd. Doel van de AMvB is niet dat wordt gekomen tot een voor alle (potentiële) aanbieders kostendekkende prijs maar dat wordt gekomen tot een kostprijs die voor een redelijk deskundige en goed opererende aanbieder kostendekkend is.
Wat betreft de eerste overweging wordt opgemerkt dat hiermee de op gemeenten rustende verplichting om inzicht te geven in de gemaakte afwegingen, wel erg wordt beperkt tot informatie over de kostprijselementen die zijn gehanteerd en de daaraan gekoppelde bedragen en percentages. Als wordt afgeweken van suggesties in de rekentool voor vrij in te vullen data en bij het invullen van bedragen/percentages voor vrij in te vullen data dient daaraan een weloverwogen beslissing ten grondslag te liggen. In het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel, doen gemeenten er dan ook goed aan om zij het op hooflijnen, hun afwegingen inzichtelijk te maken aan de (potentiële) aanbieders. Mogelijk bijkomend voordeel van deze transparantie is dat (potentiële) aanbieders de keuzes begrijpen en accepteren en waardoor vragen of zelfs procedures kunnen worden voorkomen.
[post_title] => Onderbouwing van tarieven in sociaal domein
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => onderbouwing-van-tarieven-in-sociaal-domein
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-03-18 16:30:22
[post_modified_gmt] => 2021-03-18 15:30:22
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=24614
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 26594
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-08-09 11:12:02
[post_date_gmt] => 2021-08-09 09:12:02
[post_content] => De rechtbank Rotterdam heeft in een bestuursrechtelijke uitspraak geoordeeld dat verzoekster recht heeft op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade nu B&W van Rotterdam 10 jaar lang in strijd met de AVG medische gegevens van verzoekster heeft bewaard en verwerkt en daardoor het recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer is geschonden. Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak waarin schadevergoeding van € 500,- was toegekend voor een kortdurende onrechtmatige verwerking van medische gegevens, brengt de hier aan de orde zijnde periode de rechtbank tot een begrote schade van € 2.500,-
Beschouwing van het recht op immateriële schadevergoeding
Voorop wordt gesteld dat in het bestuursrecht waar het schadevergoeding betreft aansluiting wordt gezocht bij het civiele recht. De enkele schending van een fundamenteel recht geeft in het civiele recht nog geen aanspraak op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank Rotterdam neemt voor de vraag of er immateriële schade is geleden tot uitgangspunt artikel 82 AVG in combinatie met artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Wil er voldaan zijn aan de eisen die artikel 6:106 BW stelt moet zoals de Afdeling in voornoemde uitspraak heeft aangegeven, sprake zijn van aantasting van de eer of goede naam van betrokkene dan wel van aantasting van de persoon op andere wijze. De Afdeling sluit daarbij aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad.
Hoge raad
De Hoge Raad heeft de volgende uitgangspunten voor immateriële schadevergoeding geformuleerd. Van de in art. 6:106 lid 1, sub b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, sub b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Conclusie
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam wekt de indruk dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer automatisch recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Er kan worden afgevraagd of dit wel geheel overeenkomt met de aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad. Aan de andere kant, de Afdeling is duidelijk in het oordeel dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door schending van de toepasselijke privacywetgeving wordt aangemerkt als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 en sub b BW, die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In die zin is de uitspraak van de rechtbank dus in lijn met de uitspraken van de Afdeling op het onderwerp van vergoeding van immateriële schade in het geval van het door bestuursorganen handelen in strijd met privacywetgeving, met name onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
[post_title] => Immateriële schadevergoeding bij schending privacy
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => immateriele-schadevergoeding-bij-schending-privacy
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-08-09 11:19:20
[post_modified_gmt] => 2021-08-09 09:19:20
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=26594
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 174
[max_num_pages] => 18
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 1ba176f9f054b1b8ed198c5bc13fe27d
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:70c1956e92985c736084387671e1a500
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)

De rechtbank Rotterdam heeft in een bestuursrechtelijke uitspraak geoordeeld dat verzoekster recht heeft op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade nu B&W van Rotterdam 10 jaar lang in strijd...
Lees meer
23 jul 2021

Deze verplichting volgt uit de Europese Habitatrichtlijn. In de Wet natuurbescherming (Wnb) is deze verplichting niet goed geïmplementeerd. Deze wet regelt immers niet dat voorafgaand aan het nemen van een...
Lees meer

Participatie onder de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 juli 2022) is vormvrij. De Omgevingswet stelt wel een aantal eisen. De VNG heeft hierover een zogenaamd spiekbriefje participatie Omgevingswet opgesteld. In het spiekbriefje...
Lees meer

Aanpassing registratie medisch-specialistische zorg De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verduidelijkt per 2022 de regels voor het registreren van medisch-specialistische zorg. De uitvoerende zorgverlener oftewel de beroepsbeoefenaar die de zorg feitelijk levert...
Lees meer

In deze zaak gaat het om de vraag of het onder de Warmtewet 2014 zoals die gold van 1 januari 2014 tot 1 juli 2019, is toegestaan om bij het...
Lees meer

Uit een richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021 naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie...
Lees meer

Inleiding De ministerraad is akkoord gegaan met het wetsvoorstel maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015. Het wetsvoorstel maakt het gemeenten mogelijk om aanbestedingsprocedures voor jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning eenvoudiger...
Lees meer

In een eerdere bijdrage heb ik een aanbestedingszaak besproken waarin het verschil tussen de opschortende en de contractuele vervaltermijn ertoe leidde dat de eisende partij te laat een kort geding...
Lees meer

Verplichte taxatie tegen marktwaarde van zorgvastgoed. Vanaf 1 juli 2021 moeten zorginstellingen die gebruik maken van financiering van een bank de waarde van hun vastgoed iedere drie jaar door een...
Lees meer

Inleiding Bij de inkoop van maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 moeten de door de inkopende gemeenten gehanteerde tarieven als reëel in de zin van de Wmo 2015...
Lees meer