Blog van medewerkers
WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 2
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 2
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 10
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1495
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (10) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 10, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 38846
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-09-27 16:33:00
[post_date_gmt] => 2023-09-27 14:33:00
[post_content] => De inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft grote gevolgen voor het leerstuk van de planschade. Met planschade wordt bedoeld voor vergoeding in aanmerking komende schade die wordt ondervonden door een planologisch besluit. In het kader van de blogreeks van BG.legal over de Omgevingswet wordt hier uiteengezet wat er verandert aan dit systeem voor de vergoeding van planschade.
Vooropgesteld, waar er nu onder de huidige Wet ruimtelijke ordening nog wordt gesproken van ‘planschade’ heet dat onder de Omgevingswet ‘nadeelcompensatie’. Een overkoepelende term voor schade die rechtmatig door de overheid wordt veroorzaakt en wordt gecompenseerd.
Verschuiving schadeveroorzakend besluit
Net zoals nu het geval is zal de Omgevingswet een limitatieve opsomming geven van de schadeoorzaken die recht geven op ‘nadeelcompensatie’. Onder andere een regel in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning en een projectbesluit. De schade kan zijn directe of indirecte schade. Directe schade houdt in dat het schadeveroorzakende besluit ziet op het perceel of de opstallen waar de schade ontstaat. Indirecte schade is schade dat ziet op nabijgelegen gronden.
Daar waar nu nog het planologische besluit waarmee bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in het leven worden geroepen, het ‘schadeveroorzakende besluit’ is, zal voor indirecte schade onder de Omgevingswet gaan gelden dat pas om nadeelcompensatie kan worden verzocht als er toestemming wordt verleend om de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden daadwerkelijk te realiseren. Bij activiteiten waar geen omgevingsvergunning voor nodig is, zal de indirecte schade pas ontstaan op het moment dat bekend is gemaakt dat die activiteit wordt uitgevoerd of daar feitelijk mee is begonnen.
Bij directe schade kunnen er twee momenten zijn waarop de schade kan worden geclaimd. In sommige gevallen kan het omgevingsplan het schadeveroorzakende besluit zijn. Denk aan directe schade die het rechtstreeks gevolg is van een regel in het omgevingsplan (bijvoorbeeld de wijziging of beëindiging van een bestaande functie van een locatie). In andere gevallen is daarentegen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning het schadeveroorzakende besluit. Bijvoorbeeld in de situatie dat in een omgevingsplan een verbod is opgenomen om zonder een omgevingsvergunning een bepaalde activiteit uit te voeren.
De vergelijking
Op basis van de huidige Wet op de ruimtelijke ordening moet bij een verzoek om planschade een vergelijking worden gemaakt tussen de maximale planologische mogelijkheden op basis van het oude planologische regime en de maximale planologische mogelijkheden op basis van het nieuwe planologische regime. Dan wordt vervolgens beoordeeld in hoeverre het nieuwe planologische regime een waarde verminderende werking heeft op het betrokken perceel (directe schade) of de nabijgelegen percelen (indirecte schade).
Onder de Omgevingswet geldt voor indirecte schade dat moet worden vergeleken tussen de feitelijke situatie voorafgaand aan het schadeveroorzakende besluit en de vergunde situatie. Bij directe schade wordt net als nu het geval is een vergelijking gemaakt tussen de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime.
Risicoaanvaarding
Doordat het moment waarop bij indirecte schade nadeelcompensatie kan worden verkregen later is (niet bij het vaststellen van het omgevingsplan maar bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het verrichten van een concrete activiteit), wordt wat genoemd wordt, de actieve risico-aanvaarding (voorzienbaarheid) in de Omgevingswet beperkt. Als er sprake is van voorzienbaarheid van de schadeveroorzakende ontwikkeling ten tijde van de aankoop van het object, dan is er geen recht op nadeelcompensatie. Maar omdat bij het vaststellen van het omgevingsplan nog niet duidelijk is in hoeverre er daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheden die het omgevingsplan biedt, wordt het niet redelijk geacht de benadeelde tegen te werpen dat hij op grond van het omgevingsplan had kunnen voorzien dat zich voor hem ongunstige wijzigingen konden voordoen. Maar dit geldt wel alleen voor woningen en dus niet voor andere onroerende zaken zoals een bedrijf en een kantoor. Dus bij de aankoop door de benadeelde van een woning ná vaststelling van het omgevingsplan blijft er het recht op nadeelcompensatie bestaan.
Normaal maatschappelijk risico
In de huidige wetgeving is voor indirecte schade een standaard forfait van 2% vastgelegd voor het normaal maatschappelijk risico. Met dit laatste wordt bedoeld een deel van de schade die voor eigen rekening blijft. In de rechtspraak worden overigens vaak hogere percentages toegepast. In de Omgevingswet wordt voor indirecte schade een normaal maatschappelijk risico van 4% gehanteerd. Voor directe schade geldt zoals ook nu het geval is, geen vast normaal maatschappelijk risico.
Overgangsrecht
De huidige planschaderegeling blijft vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de schade is veroorzaakt door een schadeveroorzakend besluit onder de Wet ruimtelijke ordening. Verder, als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gevraagd om een schadeveroorzakend besluit of er is een ambtshalve te nemen schadeveroorzakend besluit ter inzage gelegd, dan blijft het huidige planschaderecht ook gelden als binnen vijf jaar nadat het schadeveroorzakend besluit van kracht is geworden wordt gevraagd om planschade.
Voor vragen over planschade onder de Omgevingswet kunt u contact opnemen met één van de specialisten van de sectie Vastgoed en Omgeving van BG.legal
Lees hier de artikelen uit de blogreeks:
Deel 1: De Omgevingsvisie
Deel 2: Doel en opbouw van de Omgevingswet
Deel 3: Algemene rijksregels en decentrale regels
Deel 4: Het Omgevingsplan
Deel 5: Het programma onder de Omgevingswet
Deel 6: De omgevingsplanactiviteit
Deel 7: Afwijken van het omgevingsplan
Deel 8: Vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet
Deel 9: Participatie onder de Omgevingswet
Deel 10: Instructies en instructieregels Provincie
Deel 11: Het projectbesluit
Deel 12: Planschade onder de Omgevingswet
Deel 13: Geluid onder de Omgevingswet
Deel 14: Handhaving onder de Omgevingswet
Deel 15: De Bruidsschat en overgangsrecht
[post_title] => Planschade onder de Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => planschade-onder-de-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-27 11:32:19
[post_modified_gmt] => 2024-03-27 10:32:19
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=38846
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 37894
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-08-11 08:50:16
[post_date_gmt] => 2023-08-11 06:50:16
[post_content] => De inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders en de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders op 1 januari 2022 heeft onder meer geleid tot een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) waarin staat dat een zorgaanbieder jaarlijks voor 1 juni een jaarverantwoording openbaar moet maken.
Doel jaarverantwoording
Het doel van de Jaarverantwoording is dat het bijdraagt bij aan het op orde hebben van de bedrijfsvoering hetgeen van belang is voor het kunnen verlenen van goede zorg. De Jaarverantwoording is ook een maatschappelijke verantwoording van zorgaanbieders over de besteding van collectieve middelen. De Jaarverantwoording is ook een hulpmiddel voor het risicogericht toezicht op zorgaanbieders en het geeft andere betrokkenen (zoals cliëntenraden) inzicht in de (financiële) bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
Voor wie?
De Jaarverantwoording geldt voor vrijwel alle zorgaanbieders.
Zoals natuurlijke personen of rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen.
Maar ook natuurlijke personen of rechtspersonen voor zover deze tarieven in rekening brengen voor het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van zorg door een zorgaanbieder die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen, en dit bij een van de volgende partijen:
a. aan een zorgverzekeraar, Wlz-uitvoerder of een particuliere ziektekostenverzekeraar,
b. een andere zorgaanbieder (zoals een hoofdaannemer),
c. een patiënt,
d. een verzekerde (bijvoorbeeld een pgb-budgethouder).
Vanwege welke zorg?
Zorg in de zin van de WMG is zorg omschreven bij of op grond van de Zorgverzekeringswet en zorg omschreven bij of op grond van de Wet langdurige zorg. Maar ook individuele gezondheidszorg die niet onder de vorige categorieën valt en die betrekking heeft op een natuurlijke persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.
En ook zorg als bedoeld in artikel 2 van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG.
Voor wie is de verantwoordingsplicht nieuw?
Denk aan de eerstelijnsaanbieders van de Zorgverzekeringswet. Zorgaanbieders die uitsluitend met Zorgverzekeringswet- of Wet langdurige zorg-persoonsgebonden budgetten bekostigd worden. Onderaannemers. Maar ook zorgaanbieders die uitsluitend worden bekostigd met een VWS-subsidie.
Wanneer moeten de zorgaanbieders voor wie de jaarverantwoording nieuw is deze openbaar maken?
Zij moeten uiterlijk op 30 december 2023 de jaarverantwoording over boekjaar 2022 openbaar maken.
Voor meer informatie waaronder handreikingen voor zorgaanbieders zie jaarverantwoordingzorg.nl
[post_title] => Zorgaanbieder let op uw Jaarverantwoording Zorg
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => zorgaanbieder-let-op-uw-jaarverantwoording-zorg
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-08-11 09:28:50
[post_modified_gmt] => 2023-08-11 07:28:50
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=37894
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 37073
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-07-06 12:08:51
[post_date_gmt] => 2023-07-06 10:08:51
[post_content] => Een vof kan bij haar inschrijving op een aanbesteding volstaan met één ingevuld en ondertekend UEA (Uniform Europees Aanbestedingsdocument) als zij de opdracht gaat uitvoeren met eigen middelen. Maar wat zijn ‘eigen middelen’? Hier het antwoord.
Inleiding
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in 2021 zogenaamde ‘prejudiciële vragen’ gesteld aan het Hof van Justitie EU (HvJ EU) over de vraag wanneer een vof kan volstaan met één eigen UEA en wanneer ook de vennoten van de vof een eigen UEA moeten indienen. In een eerdere bijdrage is op de beantwoording door het HvJ EU ingegaan.
UEA en vof
Het antwoord van het HvJ EU komt er kortgezegd op neer dat een vof alleen het eigen UEA hoeft in te dienen wanneer de vof voornemens is individueel aan de aanbesteding deel te nemen of de inschrijving in te dienen en aantoont dat zij de betrokken opdracht met uitsluitend eigen personeel en materieel kan uitvoeren, dat wil zeggen met de middelen die haar gezamenlijke vennoten overeenkomstig de vennootschapsovereenkomst aan haar hebben overgedragen en waarover zij vrijelijk kan beschikken.
Eigen middelen
Uit de vervolguitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juni 2023 volgt dat uit de overweging van het HvJ EU dat de inschrijver aantoont dat zij de betrokken opdracht met uitsluitend eigen personeel en materieel kan uitvoeren, niet volgt dat een inschrijver steeds het materieel dat voor het uitvoeren van de opdracht nodig is, in eigendom moet hebben.
Voor het met uitsluitend eigen personeel en materieel uitvoeren van de opdracht volstaat dat de inschrijver de overeenkomst kan uitvoeren met middelen (personeel en materieel) waarover zij vrijelijk kan beschikken. Een inschrijver beschikt niet alleen vrijelijk over materieel wanneer het in eigendom is, maar bijvoorbeeld ook wanneer het materieel op eigen draagkracht (zonder voor de financiering daarvan afhankelijk te zijn van derden) wordt gehuurd of geleased. In dat geval volstaat dus één UEA.
Conclusie
Het materieel waarover de vof vrijelijk de beschikking heeft, hoeft de vof dus niet in eigendom te hebben. Het materieel kan ook gehuurd of geleased worden. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dus wel dat het huren of leasen door de vof op eigen draagkracht gebeurt. Zodra de vof voor de financiering van het te huren/leasen ’eigen materieel’ afhankelijk is van de financiering door de vennoten, is sprake van een beroep op de draagkracht van de vennoten en moet de vof niet alleen haar eigen UEA indienen maar moet ook die van de vennoten.
Bij twijfel of de vof toch niet mogelijk geacht wordt een beroep te doen op de draagkracht van vennoten, wordt er goed aan gedaan om zekerheidshalve ook een UEA van elk van de vennoten in te dienen bij de inschrijving als vof op een aanbesteding.
[post_title] => Het UEA bij inschrijven als vof en het vrijelijk beschikken over eigen materieel
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => het-uea-bij-inschrijven-als-vof-en-het-vrijelijk-beschikken-over-eigen-materieel
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-07-06 13:13:59
[post_modified_gmt] => 2023-07-06 11:13:59
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=37073
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 36424
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-05-30 11:39:35
[post_date_gmt] => 2023-05-30 09:39:35
[post_content] => In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente of provincie), er de verplichting geldt om aan de hand van een openbare selectieprocedure mededingingsruimte en transparantie te bieden. Dit vanwege de gebondenheid van de overheid aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel, ook als het gaat om het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten. Het gelijkheidsbeginsel strekt dan tot het bieden van gelijke kansen.
Wat betekent dit nu in de praktijk, ruim anderhalf jaar na dit (onder juristen) veelbesproken arrest?
In een eerdere bijdrage is ingegaan op de reikwijdte van het Didam-arrest en de uitzondering op de verplichting om een openbare selectieprocedure te volgen. In een tweede bijdrage is de openbare selectieprocedure aan bod gekomen.
In deze bijdrage wordt kort ingezoomd op de verhouding tussen het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel en de eventuele gevolgen van het Didam-arrest voor toezeggingen, afspraken of overeenkomsten van (vooral) vóór dat arrest.
Beginselen van behoorlijk bestuur
Het gelijkheidsbeginsel, in de context hier strekkend tot het bieden van gelijke kansen, is gericht op het tegengaan van willekeur en favoritisme.
De uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid denk aan bijvoorbeeld het verkopen of verhuren van onroerend goed, door een overheidslichaam (bijvoorbeeld gemeente of provincie) mag niet in strijd zijn met de geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. Tot die ongeschreven regels van publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Tot voornoemde algemene beginselen behoren niet alleen het gelijkheidsbeginsel maar ook het vertrouwensbeginsel. Het vertrouwensbeginsel houdt in dat een burger erop moet kunnen vertrouwen, dat een bepaalde toezegging van een bestuursorgaan ook wordt nagekomen of een wettelijke bepaling wordt nageleefd.
Bij bepaalde toezeggingen (of nu van vóór of na het Didam-arrest) kan er als snel sprake zijn van een botsing tussen het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Van belang is te weten dat er geen rangorde bestaat. De uitkomst van welk beginsel in een concrete zaak moet prevaleren, zal afhankelijk zijn van de door de rechter te maken belangenafweging.
Het voornoemde betekent (ook) dat het Didam-arrest geen vrijbrief is om te handelen in strijd met gewekte verwachtingen. Uiteraard is daarbij wel altijd van belang wat er is toegezegd oftewel wat de gewekte verwachting nu precies behelst. Als er bijvoorbeeld sprake is van een toezegging om in overleg te treden, zal dat aan de verplichting om op grond van het Didam-arrest mededingingsruimte te bieden, in beginsel niet afdoen. Er wordt op grond van het vertrouwensbeginsel slechts een extra overlegverplichting geschapen voorafgaand aan het moeten bieden van gelijke kansen om in aanmerking te kunnen komen voor het overheidsvastgoed.
Overigens in uitzonderlijke gevallen kunnen gerechtvaardigd gewekte verwachtingen ertoe leiden dat er ten gunste van één partij moet worden afgeweken van beleid en geen mededingingsruimte hoeft te worden geboden. Kortom, als het gerechtvaardigd vertrouwen verder gaat dan een enkele overlegverplichting en er zijn al afspraken gemaakt of er is overeenstemming bereikt, zal het vertrekpunt waarschijnlijk zijn dat dit dient te worden geëerbiedigd. De rechtszekerheid is daarmee ook gediend.
Didam-arrest: terugwerkende kracht
Uit de rechtspraak bleek geruime tijd niet eenduidig of het Didam-arrest nu nieuw recht bevat of een invulling is van reeds bestaand recht. Dit is met name van belang bij zaken waarin verplichtingen spelen die pré-Didam zijn aangegaan. Als het juridisch oordeel is dat het gaat om nieuw recht althans in zijn concrete uitwerking, dan konden partijen daar bij het aangaan van een verplichtingen geen rekening mee houden. Pré-Didam aangegane verplichtingen zullen dan (eerder) in stand blijven. Als het juridisch oordeel is dat het Didam-arrest slechts een uitleg en concretisering is van reeds bestaande verplichtingen uit hoofde van het gelijkheidsbeginsel, zullen naar verwachting pré-Didam verplichtingen bij strijdigheid met dat gelijkheidsbeginsel, eerder (kunnen) sneuvelen.
Overigens, het Didam-arrest kent geen overgangsrechtelijke overwegingen. Pré-Didam overeenkomsten zijn dus op zich niet ‘vrijgesteld’ van de Didam-toets, het gelijkheidsbeginsel gold dus vóór Didam ook al. Maar zoals gezegd, er gold evenzeer het vertrouwensbeginsel om maar te zwijgen van het algemene beginsel van pacta sunt servanda: afspraken moeten worden nagekomen.
Hoewel in het Didam-arrest dus niet expliciet is bepaald dat de daarin vervatte toets met terugwerkende kracht geldt, leek het daar overigens wel op omdat de Didam toets gebaseerd is op de toepasselijkheid van het gelijkheidsbeginsel ingevolge artikel 3:14 BW bij het aangaan door overheidslichamen van overeenkomsten en dat wetsartikel gold ook al voor het Didam-arrest. Inmiddels is in de rechtspraak duidelijk geworden dat het Didam-arrest terugwerkende kracht heeft en dat overheidslichamen bij vóór het Didam-arrest gesloten overeenkomsten, worden geacht te hebben geweten dat het gelijkheidsbeginsel moet worden uitgelegd zoals in het Didam-arrest gedaan.
Conclusie
Een overeenkomst die vóór het Didam-arrest door een overheidslichaam is gesloten in strijd met het gelijkheidsbeginsel volgens de Didam-toets, kan worden aangetast door middel van een bij de rechter te vorderen vernietiging van die overeenkomst.
[post_title] => Gelijke kansen bij verkoop overheidsvastgoed deel III
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gelijke-kansen-bij-verkoop-overheidsvastgoed-deel-iii
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-05-30 11:42:23
[post_modified_gmt] => 2023-05-30 09:42:23
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=36424
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 35916
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-04-18 08:48:30
[post_date_gmt] => 2023-04-18 06:48:30
[post_content] => Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 doet in plaats van het bestemmingsplan het omgevingsplan zijn intrede. In een eerdere bijdrage in deze blogreeks van BG.legal over de Omgevingswet is uiteengezet dat het omgevingsplan een bredere strekking heeft dan het bestemmingsplan. Dit laat onverlet dat het in de praktijk zal blijven voorkomen dat een beoogde (her)ontwikkeling niet past binnen het omgevingsplan. Hier wordt kort ingegaan op de mogelijkheid die er is om af te wijken van het omgevingsplan.
Omgevingsvergunning voor een ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’
De Omgevingswet introduceert het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ In de vorige bijdrage in deze blogreeks is ingegaan op de omgevingsplanactiviteit. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit is een activiteit die niet voldoet aan de regels in het omgevingsplan. Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit betreft dus een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan of het is een andere (dan in de Omgevingswet zonder vergunning verboden) activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
Met een vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de regels die in het omgevingsplan zijn opgenomen.
Overigens kan natuurlijk ook een omgevingsplan worden gewijzigd. Dit wordt hier niet besproken.
Procedure
De Omgevingswet voorziet als uitgangspunt in de reguliere procedure voor de verlening van alle omgevingsvergunningen. Dus in beginsel ook voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Maar het bevoegd gezag kan echter op grond van de Omgevingswet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaren op de voorbereiding van de beslissing op aanvraag voor en omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Namelijk als het gaat om een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving en waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben.
Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van het college dat dan ook beoordelingsruimte heeft om te beslissen of aan voornoemde criteria is voldaan. Zo ja, kan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (alsnog) van toepassing worden verklaard op de aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Beoordeling aanvraag omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit
Het bevoegd gezag moet beoordelen of de aangevraagde buitenplanse omgevingsplanactiviteit in verband met 'een evenwichtige toedeling van functies aan locaties', al dan niet door het stellen van voorschriften, aanvaardbaar wordt geacht. De beoordelingsregels voor de omgevingsplanactiviteit zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Aan het besluit moet een deugdelijke motivering ten grondslag worden gelegd. Er moet worden gemotiveerd waarom het afwijken van het omgevingsplan met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties toch aanvaardbaar wordt geacht. Hoe groter de inbreuk van de activiteit op een omgevingsplan, hoe uitgebreider de motivering van het college moet zijn.
Ook moet de aanvraag worden getoetst aan de instructieregels voor het omgevingsplan die zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van het Bkl. Dit betreft instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en genoemd hoofdstuk heeft aan welke regels gelden voor (de vaststelling van) het omgevingsplan. Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten.
Verder is weigering van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactviteit is aan de orde als verlening zou leiden tot een situatie die niet is toegestaan op grond van de (Rijks)regels, een eventuele instructie van provincie of het Rijk, of omdat een voorbeschermingsregel geldt, of omdat de uit voering van een projectbesluit van provincie of het Rijk wordt belemmerd.
Rol van de gemeenteraad
Het college is in beginsel het bevoegd gezag voor de verlening van een omgevingsvergunning. Maar de gemeenteraad kan gevallen van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten aanwijzen waarvoor een advies van de gemeenteraad nodig is. Het advies van de gemeenteraad is dan bindend voor het besluit op de aanvraag.
Conclusie
Voor het afwijken van het omgevingsplan is in de Omgevingswet voorzien in een voor het college flexibel instrument van de omgevingsvergunning voor een ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’. De benodigde toestemming voor een (her)ontwikkeling die niet past binnen de regels van het omgevingsplan kan worden gegeven met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Voor vragen over het afwijken van het omgevingsplan kunt u contact opnemen met één van de specialisten van de sectie Vastgoed en Omgeving van BG.legal.
Lees hier de artikelen uit de blogreeks:
Deel 1: De Omgevingsvisie
Deel 2: Doel en opbouw van de Omgevingswet
Deel 3: Algemene rijksregels en decentrale regels
Deel 4: Het Omgevingsplan
Deel 5: Het programma onder de Omgevingswet
Deel 6: De omgevingsplanactiviteit
Deel 7: Afwijken van het omgevingsplan
Deel 8: Vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet
Deel 9: Participatie onder de Omgevingswet
Deel 10: Instructies en instructieregels Provincie
Deel 11: Het projectbesluit
Deel 12: Planschade onder de Omgevingswet
Deel 13: Geluid onder de Omgevingswet
Deel 14: Handhaving onder de Omgevingswet
Deel 15: De Bruidsschat en overgangsrecht
[post_title] => Afwijken van het omgevingsplan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => afwijken-van-het-omgevingsplan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-27 11:32:57
[post_modified_gmt] => 2024-03-27 10:32:57
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35916
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 35665
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-04-03 10:04:25
[post_date_gmt] => 2023-04-03 08:04:25
[post_content] => In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente of provincie), er de verplichting geldt om aan de hand van een openbare selectieprocedure mededingingsruimte en transparantie te bieden. De uitzondering hierop is als bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria, er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
Een tot nu toe in de rechtspraak en literatuur onderbelicht punt is hoeveel een partij die een beroep doet op het Didam-arrest moet vertellen en uitleggen om haar vordering te ondersteunen (stelplicht). De rechtbank Oost-Brabant heeft over die stelplicht een interessante uitspraak gedaan.
Feiten
De gemeente Land van Cuijk heeft een voormalig defensieterrein en een bosperceel (tezamen: het “perceel”) verkocht. Eiseres die een bedrijfsvestiging heeft in de buurt van het perceel had eerder met de gemeente contact opgenomen met het plan om het perceel te kopen met oog op natuurbehoud en klimaat.
Kort na het aangaan van de koopovereenkomst stuurt eiseres een brief naar de gemeente met het verzoek om een procedure op te zetten conform het Didam-arrest waarin eiseres dan zou mogen meedoen om het perceel eventueel te kopen.
Eiseres vordert dat voor recht wordt verklaard dat de koopovereenkomst nietig is en dat de gemeente wordt veroordeeld tot een kortgezegd, een openbare selectieprocedure. Eiseres beroept zich op het Didam-arrest.
Juridische beoordeling
Een belangrijk thema volgens de rechtbank, is hoeveel een partij die een beroep doet op het Didam-arrest moet vertellen en uitleggen om haar vordering te ondersteunen (stelplicht). De Hoge Raad is op die stelplicht niet ingegaan in het Didam-arrest.
De rechtbank wijst op het IATA-arrest dat gaat over de stelplicht op het terrein van het mededingingsrecht en de nietigheid van overeenkomsten. Uit dat arrest volgt dat degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dit dient te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt.
De vraag naar de mate waarin (economische) feiten en omstandigheden in een concrete zaak dienen te worden gesteld en, bij betwisting, dienen te worden onderbouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord, omdat zulks afhangt van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de gestelde inbreuk en de complexiteit van de betrokken markten. Aldus het IATA-arrest.
De rechtbank overweegt dat gelet op het IATA-arrest de stelplicht dus afhangt van alle omstandigheden van het concrete geval. De eisende partij moet haar verhaal heel goed uitleggen, met concrete informatie, zodat een debat en een toetsing mogelijk zijn. De eisende partij moet “inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden”, “opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (…) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt”. De rechtbank vindt dat de benadering uit het IATA-arrest zich leent voor toepassing in de context van het Didam-arrest.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht zich wat betreft het Didam-arrest toespitst op de term “(potentiële) gegadigden”. De gemeente heeft enkele verplichtingen tegenover deze groep personen, als zo’n groep bestaat, aldus het Didam-arrest. De gemeente heeft hier gemotiveerd betwist dat eiseres tot zo’n groep behoort. De gemeente wijst op de koopovereenkomst, als vastlegging van de eisen/randvoorwaarden die zij stelt. Eiseres voldoet niet aan die randvoorwaarden, aldus de gemeente. De rechtbank vindt dat een gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van de gemeente dat eiseres geen (potentieel) gegadigde is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres om aan haar stelplicht te voldoen, vóór of tijdens deze procedure, een deugdelijk en geloofwaardig plan moest presenteren op enkele punten:
o Waar wil zij het perceel voor gebruiken?
o Welke (maatschappelijke) doelstellingen wil zij daarmee bereiken?
o Is zij bereid bestaande gebruikers [die zijn er in dit geval] te respecteren, en zo ja, hoe?
o Welke prijs kan/wil zij betalen voor het perceel?
o Kan/wil zij de overige bepalingen, zoals vastgelegd in de koopovereenkomst, respecteren, en/of heeft zij andere wensen/eisen/ideeën, die zodanig zijn dat de gemeente daar serieus over moet nadenken, als alternatief voor het plan van degene aan wie de gemeente het perceel heeft verkocht?
Uit de mondelinge behandeling blijkt dat eiseres heeft aangegeven de cultuurhistorische waarde te willen borgen, het plan pas zal blijken op het moment van de start van de selectieprocedure en het idee voor wat betreft de ontwikkeling van het perceel is “het bos het bos te laten”, en het voormalig defensieterrein een meer toeristisch karakter te geven, waarbij het ook mogelijk wordt te overnachten in bijvoorbeeld eco vriendelijke nomadententen en tiny houses.
De gemeente heeft aangegeven dat hiermee eiseres niet voldoet aan de randvoorwaarden omdat het verblijf neerkomt op toerisme, terwijl de gemeente (met overigens de Provincie) natuurbehoud en klimaat centraal stelt (naast eerbiediging van bestaande rechten – hondenclub, politietrainingen, paar dienstwoningen).
De rechtbank constateert dat eiseres alleen maar in algemene bewoordingen haar interesse heeft kenbaar gemaakt. Dat is niet genoeg. Eiseres heeft geen concreet, deugdelijk, geloofwaardig plan gepresenteerd, als alternatief voor het plan van degene aan wie er verkocht is. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vorderingen onvoldoende gesteld waardoor vanwege dit formele punt, haar vorderingen worden afgewezen.
Conclusie
Los van de juridische discussie die ongetwijfeld gevoerd kan worden over de hier door de rechtbank vrij streng gehanteerde eisen aan de stelplicht, feit is dat eiseres een onvoldoende concreet plan had voor het perceel en ook niet voldeed aan de in de koopovereenkomst vastgelegde randvoorwaarden. Hiermee kwalificeert eiseres dus niet als potentieel gegadigde die had moeten kunnen meedingen naar het verwerven van het perceel. Het doen van een enkel beroep op het Didam-arrest volstaat dan niet.
Om het Didam-arrest mogelijk wel succesvol te kunnen inroepen en aan de genoemde ‘stelplicht’ te voldoen is het dus geboden om de (eerder kenbaar gemaakte) interesse in de onroerende zaak te kunnen onderbouwen met een voldoende concreet plan dat aansluit op de randvoorwaarden die de overheid stelt voor de verkoop van de onroerende zaak. Immers, in dat geval kan men als een serieuze gegadigde gelden die via een selectieprocedure in aanmerking moet kunnen komen voor het mogelijk van verwerven van de onroerende zaak.
[post_title] => Stelplicht bij beroep op Didam-arrest
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => stelplicht-bij-beroep-op-didam-arrest
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-04-03 10:05:34
[post_modified_gmt] => 2023-04-03 08:05:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35665
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 35562
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-03-27 10:21:45
[post_date_gmt] => 2023-03-27 08:21:45
[post_content] => In het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente of provincie), er de verplichting geldt om aan de hand van een openbare selectieprocedure mededingingsruimte en transparantie te bieden. Dit vanwege de gebondenheid van de overheid aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel, ook als het gaat om het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten. Het gelijkheidsbeginsel strekt dan tot het bieden van gelijke kansen.
Wat betekent dit nu in de praktijk, ruim een jaar na dit (onder juristen) veelbesproken arrest?
In een eerdere bijdrage is ingegaan op de reikwijdte van het Didam-arrest en op de in de praktijk voor overheden belangrijk gebleken uitzondering op de verplichting om een openbare selectieprocedure te volgen.
In deze bijdrage wordt ingezoomd op de openbare selectieprocedure.
Enkele kernoverwegingen uit het Didam-arrest
Het gelijkheidsbeginsel, in de context strekkend tot het bieden van gelijke kansen, noopt tot het bieden van mededingingsruimte als er redelijkerwijs te verwachten meerdere gegadigden zijn. In dat geval moet er een selectie zijn aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en dit met inachtneming van de aan de overheid toekomende beleidsvrijheid.
Het gelijkheidsbeginsel vergt ook een passende mate van openbaarheid met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de procedure, tijdschema en selectiecriteria. En het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
Openbare selectieprocedure
Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dus niet op welke wijze de selectieprocedure moet worden ingericht. Zolang aan de voor een selectieprocedure geldende vereisten zoals in het Didam-arrest verwoord, wordt voldaan, kan een overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte, een selectieprocedure vormgeven. Er is een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, NEPROM, VNG en VvG uitgegeven Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling van november 2022. Hierin wordt voorzien in een stappenplan voor een openbare selectieprocedure.
Of met een bepaalde selectieprocedure voldaan wordt aan de vereisten van het Didam-arrest, kan in zijn algemeenheid niet worden beantwoord. Dat is sterk casuïstisch. Het is in ieder geval belangrijk dat de aldus door de overheid vastgestelde procedureregels ook daadwerkelijk worden nageleefd.
Waar moet aan gedacht worden? Het is zaak dat er een publicatie komt met daarin de aankondiging van de openbare selectieprocedure. Daarin moet worden omschreven de onroerende zaak die de overheid wil verkopen, verhuren, uitgeven, ruilen etc. Verstandig is ook aan te geven welke activiteiten zijn toegestaan in de onroerende zaak. Ook de minimumeisen waaraan partijen die aan de selectieprocedure deelnemen, moeten voldoen, zijn van belang. Het verloop van de selectieprocedure zal moeten worden geschetst en uiteraard de te hanteren selectiecriteria zullen moeten worden benoemd. Deze selectiecriteria zullen dus objectief, toetsbaar en redelijk moeten zijn.
Afhankelijk van wat wordt verkocht (of verhuurd of verpacht) en wat er wordt toegestaan aan activiteiten in of op de onroerende zaak, kan het een eenvoudige selectieprocedure zijn (bijvoorbeeld hoogste prijs) of een meer getrapte selectieprocedure met als eisen de aangeboden prijs en verdere door de overheid gestelde eisen en doelen. Ook kan hierbij mede als selectie-element de binnenkomst van aanvragen worden gebruikt. En als het bijvoorbeeld gaat om een eenvoudige kavelverkoop ten behoeve van een op voorhand gedefinieerd type bouwwerk, zou zelfs gekozen worden voor een loting. Wel moet dan uiteraard een passende mate van openbaarheid over het feit dat er een loting komt, worden gegeven.
Naar analogie van aanbestedingsprocedures (waarvan hier dus juridisch gezien niet sprake is), zal de beoogde transactie aan de gegadigde met de beste aanbieding moeten worden medegedeeld aan alle deelnemers van de selectieprocedure. Een passende termijn zal in acht moeten worden genomen zodat afgewezen gegadigden hun bezwaren tegen de beoogde transactie kunnen voorleggen aan de rechter voordat de transactie definitief wordt.
Publicatie kan plaatsvinden op de website of bijvoorbeeld (afhankelijk uiteraard van het type overheidslichaam) in het Gemeenteblad of Provincieblad.
Conclusie
Duidelijk is inmiddels dat bij een consistente vormgeving en uitvoering van de openbare selectieprocedure een overheidslichaam behoorlijk veel vrijheid heeft om de selectieprocedure in te richten. Als potentiële gegadigde voor overheidsvastgoed is het vooral zaak om de informatieverstrekking door de overheid goed in de gaten te houden, uw belangstelling voor een onroerende zaak (op de voorgeschreven wijze) kenbaar te maken en met name te observeren of de overheid de door haar zelf opgestelde procedureregels ook daadwerkelijk volgt. En als er twijfel is of de gestelde criteria wel objectief, toetsbaar en redelijk zijn, kan een juridische beoordeling hiervan uitkomst bieden.
[post_title] => Gelijke kansen bij verkoop overheidsvastgoed deel II
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gelijke-kansen-bij-verkoop-overheidsvastgoed-deel-ii
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-03-27 10:21:21
[post_modified_gmt] => 2023-03-27 08:21:21
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35562
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 35372
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-03-17 09:08:14
[post_date_gmt] => 2023-03-17 08:08:14
[post_content] => Als een gemeente geen of aanzienlijk minder cliënten doorverwijst naar een zorgaanbieder ten opzichte van andere zorgaanbieders, kan deze achterstelling in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en daarmee onrechtmatig handelen door de gemeente opleveren.
De kwestie
In het hier te bespreken arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gaat het om de uitvoering van de Jeugdwet door de gemeente Zutphen. Deze gemeente heeft de bevoegdheid tot het nemen van indicatiebesluiten gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een gecontracteerde zorgaanbieder De Verborgen Kracht B.V (DVK) wordt geconfronteerd met een verminderd aantal verwijzingen en vindt dat de gemeente hiermee onrechtmatig handelt.
Er wordt over geprocedeerd en voornoemd hof moet zich in hoger beroep over de zaak buigen.
De beoordeling
De kern van het geschil betreft dus de vraag of de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel DVK geen gelijk speelveld heeft geboden door ten opzichte van andere gecontracteerde zorgaanbieders, geen of aanzienlijk minder nieuwe cliënten naar DVK te verwijzen.
Het hof spreekt richting de gemeente een bewijsvermoeden uit dat de gemeente nauwelijks nieuwe cliënten aan DVK heeft willen gunnen. Er worden cijfers overgelegd en er worden getuigen gehoord.
Feit is dat er een sterke daling is te zien in de verwijzingen naar DVK. Het standpunt van de gemeente dat er sprake is van een ‘algemene daling’ veroorzaakt door onder meer strakkere handhaving van het jeugdzorgbudget, overtuigt het hof niet. In vergelijking met de andere zorgaanbieders is en blijft de daling in het aantal verwijzingen naar DVK aanzienlijk groter. Het door de gemeente doen horen van getuigen kan het vermoeden van het hof dat DVK is achtergesteld in het aantal cliënten niet ontzenuwen.
Het hof benadrukt dat het de taak van de gemeente als overheid en dus ook van het CJG, is om zorg te dragen voor een gelijk speelveld voor haar zorgaanbieders. Door hier geen gelijk speelveld te waarborgen en dus in strijd te handelen met het gelijkheidsbeginsel, handelt de gemeente jegens DVK onrechtmatig.
Conclusie
Als gemeenten zorgaanbieders ten opzichte van andere zorgaanbieders, achterstellen door geen of aanzienlijk minder cliënten door te verwijzen kan dat in beginsel als strijdig met het gelijkheidsbeginsel, onrechtmatig zijn.
Daarmee is niet gezegd dat in alle gevallen er sprake moet zijn van een gelijke verdeling van cliënten. Aangezien er nu eenmaal grote en kleine zorgaanbieders zijn met verschillende capaciteit, wordt in aanbestedingen soms teruggevallen op een ranking gebaseerd op capaciteit. Op deze wijze wordt voorzien in een gelijk speelveld.
Advies
Als u als gecontracteerde zorgaanbieder weinig cliënten doorverwezen krijgt en u hebt het vermoeden dat wat u doorverwezen krijgt beduidend minder is dan wat andere zorgaanbieders toebedeelt krijgen, kan het lonen de toepasselijke gemeentelijke spelregels rondom zorgtoewijzingen er op na te slaan.
Bij vragen kunt u contact opnemen met de sectie Zorg.
[post_title] => Gemeente moet zorgaanbieder gelijk speelveld bieden
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gemeente-moet-zorgaanbieder-gelijk-speelveld-bieden
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-03-17 09:09:58
[post_modified_gmt] => 2023-03-17 08:09:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35372
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 35038
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-02-27 09:26:09
[post_date_gmt] => 2023-02-27 08:26:09
[post_content] => In een eerdere bijdrage is kort ingegaan op het arrest van het Hof van Justitie waarin is bepaald dat het is toegestaan dat opdrachten voor sociale diensten (denk aan maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp) alleen wordt gegund aan organisaties die geen winstoogmerk hebben.
Wie het meerdere mag, mag ook het mindere. In een recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is onder meer overwogen dat de door de gemeenten gehanteerde eis over winstnormering, is toegestaan.
Waar gaat het om?
De inkooporganisatie Noord-Veluwe, een samenwerkingsverband van diverse gemeenten, organiseert een openbare procedure met Europese aankondiging in het sociaal domein, genaamd “aanbesteding Wmo-maatwerkvoorzieningen Begeleiding Groep”. Een zorgaanbieder klaagt onder meer over de voorschriften tot het tegengaan van excessieve winsten. Het hof in hoger beroep wijst deze klacht af.
De grief van de zorgaanbieder betreft de sobere besteding van zorggelden en meer in het bijzonder het uitgangspunt in paragraaf 13 van het programma van eisen dat de gemeenten winsten van meer dan 8% niet accepteren, dat zij in voorkomend geval nadere informatie zullen opvragen en uiteindelijk sancties kunnen opleggen.
De Zorgaanbieder stelt dat de voorwaarde onvoldoende verband houdt met het voorwerp van de opdracht. Immers, bij grote organisaties kan het zijn dat zij actief zijn op verschillende terreinen, waaronder terreinen die niets te maken hebben met deze opdracht. Het is dan niet proportioneel aldus de zorgaanbieder, dat de winsten die op die andere terreinen worden behaald onder de winstnormering in paragraaf 13 van het programma van eisen vallen. Verder stelt de Zorgaanbieder dat in het toezicht op de rechtmatige besteding van Wmo-gelden op publiekrechtelijke wijze is voorzien en dat de door de gemeenten voorgestelde contractuele regeling de publiekrechtelijke regelgeving op onaanvaardbare wijze doorkruist.
Het hof overweegt als volgt. De strekking van paragraaf 13 uit het programma van eisen is dat het behalen van excessieve winsten met de uitvoering van de opdracht onwenselijk is. Zou het voorkomen dat een zorgaanbieder meer dan 8% winst zou behalen en dat die winst in overwegende mate is behaald met een andere activiteit dan, in dit geval, de uitvoering van Wmo-maatwerk-voorzieningen Begeleiding groep op basis van het contract met de gemeenten, dan volgt uit een objectieve uitleg van de aan de orde zijnde bepaling uit het programma van eisen, dat er dan geen sprake is van een excessief hoge winst en het niet sober omgaan met Wmo-geld. In zo’n geval zouden de gemeenten aldus het hof, niet de in paragraaf 13 van het programma van eisen bedoelde sancties (audits, terugvordering van declaraties en beëindiging van het contract) kunnen toepassen.
De gemeenten hebben erop gewezen dat fraude met zorggelden hoog op de politieke agenda staat, dat er grote zorgen bestaan over de hoge winsten die zorgaanbieders soms behalen en dat de Algemene Rekenkamer en de regering aan gemeenten hebben aanbevolen dat zij het voorkomen van bovenmatige winsten verder tegengaan door naast het toezichtinstrumentarium dat al bestaat daarover contractuele voorzieningen te treffen met de zorgaanbieders. In het licht van dit verweer aldus het hof, kan niet worden volgehouden dat de gemeenten met de bewuste bepaling in het programma van eisen de publiekrechtelijke regeling op een onaanvaardbare wijze doorkruisen.
Conclusie
Winstnormering in het sociaal domein is aanvaardbaar. Uiteraard moet het wel gaan om winsten die te relateren zijn aan de uitvoering van met gemeenten overeengekomen uitvoering van zorg waar publieke gelden mee zijn gemoeid. Zorgaanbieders die een winstoogmerk hebben en ook op andere terreinen actief zijn, kunnen dus nog altijd op die andere terreinen zeker naar winstmaximalisatie streven.
[post_title] => Winstnormering in het sociaal domein is toegestaan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => winstnormering-in-het-sociaal-domein-is-toegestaan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-02-27 09:26:09
[post_modified_gmt] => 2023-02-27 08:26:09
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35038
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 34868
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-02-17 09:30:06
[post_date_gmt] => 2023-02-17 08:30:06
[post_content] => Het Hof van Justitie heeft in een arrest bepaald dat het toegestaan is dat bij opdrachten voor sociale diensten (denk aan maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp) er alleen wordt gegund aan organisaties die geen winstoogmerk hebben.
Onder welke voorwaarden is zo’n winstverbod nu toegestaan?
De organisaties moeten daadwerkelijk bijdragen aan de sociale doelstellingen en de aan het socialezekerheidsstelsel ten grondslag liggende doelstellingen van solidariteit en kostenefficiëntie.
De organisaties mogen direct of indirect geen winst behalen uit hun dienstverlening met uitzondering van de vergoeding van de variabele, de vaste en de permanente kosten die voor de dienstverlening noodzakelijk zijn.
De organisaties mogen geen winst uitkeren.
De organisaties mogen slechts personeel inzetten als dat noodzakelijk is en met inachtneming van de eisen die de nationale wettelijke regeling aan hen stelt. Vrijwilligers mogen slechts de daadwerkelijk voor de verstrekte dienst gemaakte kosten vergoed, krijgen en dit binnen de grenzen die vooraf door de private organisaties zelf zijn vastgesteld.
Verder is er ruimte om sociale hulpverlening alleen voor te behouden aan private non-profitorganisaties, mits de eventuele winsten door die organisaties worden geherinvesteerd met het oog op verwezenlijking van sociale doelstellingen van algemeen belang die zij nastreven.
Van belang is dat het hof wel heeft aangegeven dat het niet is toegestaan dat dergelijke overheidsopdrachten rechtstreeks, zonder oproep tot mededinging, aan non-profitorganisaties worden gegund. Dit betekent dat alvorens tot gunning over te gaan de offertes van de verschillende non-profitorganisaties moeten worden vergeleken en gerangschikt en waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de prijs.
Gevolgen voor de Nederlandse praktijk.
Gemeenten krijgen de ruimte om bij het gunnen van opdrachten in het kader van de Wet maatschappelijke Ondersteuning en de Jeugdwet de door hen ongewenst geachte (over)winsten die sommige zorgaanbieders maken, tegen te gaan.
Het schrappen van het EMVI-criterium in de WMO 2015 en de Jeugdwet ten spijt, vereist het gunnen aan uitsluitend non-profitorganisaties wel dat er nog altijd gunningscriteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de offertes worden vergeleken en gerangschikt.
Tot slot, goed is om te weten dat uit het arrest ook blijkt dat als wordt afgezien van het vergelijken en rangschikken van inschrijvingen, de open house procedures waarbij alle zorgaanbieders die aan de eisen voldoen, worden toegelaten, gewoon kan.
[post_title] => Winstverbod in sociaal domein toegestaan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => winstverbod-in-sociaal-domein-toegestaan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-02-17 09:38:24
[post_modified_gmt] => 2023-02-17 08:38:24
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=34868
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 38846
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-09-27 16:33:00
[post_date_gmt] => 2023-09-27 14:33:00
[post_content] => De inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft grote gevolgen voor het leerstuk van de planschade. Met planschade wordt bedoeld voor vergoeding in aanmerking komende schade die wordt ondervonden door een planologisch besluit. In het kader van de blogreeks van BG.legal over de Omgevingswet wordt hier uiteengezet wat er verandert aan dit systeem voor de vergoeding van planschade.
Vooropgesteld, waar er nu onder de huidige Wet ruimtelijke ordening nog wordt gesproken van ‘planschade’ heet dat onder de Omgevingswet ‘nadeelcompensatie’. Een overkoepelende term voor schade die rechtmatig door de overheid wordt veroorzaakt en wordt gecompenseerd.
Verschuiving schadeveroorzakend besluit
Net zoals nu het geval is zal de Omgevingswet een limitatieve opsomming geven van de schadeoorzaken die recht geven op ‘nadeelcompensatie’. Onder andere een regel in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning en een projectbesluit. De schade kan zijn directe of indirecte schade. Directe schade houdt in dat het schadeveroorzakende besluit ziet op het perceel of de opstallen waar de schade ontstaat. Indirecte schade is schade dat ziet op nabijgelegen gronden.
Daar waar nu nog het planologische besluit waarmee bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in het leven worden geroepen, het ‘schadeveroorzakende besluit’ is, zal voor indirecte schade onder de Omgevingswet gaan gelden dat pas om nadeelcompensatie kan worden verzocht als er toestemming wordt verleend om de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden daadwerkelijk te realiseren. Bij activiteiten waar geen omgevingsvergunning voor nodig is, zal de indirecte schade pas ontstaan op het moment dat bekend is gemaakt dat die activiteit wordt uitgevoerd of daar feitelijk mee is begonnen.
Bij directe schade kunnen er twee momenten zijn waarop de schade kan worden geclaimd. In sommige gevallen kan het omgevingsplan het schadeveroorzakende besluit zijn. Denk aan directe schade die het rechtstreeks gevolg is van een regel in het omgevingsplan (bijvoorbeeld de wijziging of beëindiging van een bestaande functie van een locatie). In andere gevallen is daarentegen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning het schadeveroorzakende besluit. Bijvoorbeeld in de situatie dat in een omgevingsplan een verbod is opgenomen om zonder een omgevingsvergunning een bepaalde activiteit uit te voeren.
De vergelijking
Op basis van de huidige Wet op de ruimtelijke ordening moet bij een verzoek om planschade een vergelijking worden gemaakt tussen de maximale planologische mogelijkheden op basis van het oude planologische regime en de maximale planologische mogelijkheden op basis van het nieuwe planologische regime. Dan wordt vervolgens beoordeeld in hoeverre het nieuwe planologische regime een waarde verminderende werking heeft op het betrokken perceel (directe schade) of de nabijgelegen percelen (indirecte schade).
Onder de Omgevingswet geldt voor indirecte schade dat moet worden vergeleken tussen de feitelijke situatie voorafgaand aan het schadeveroorzakende besluit en de vergunde situatie. Bij directe schade wordt net als nu het geval is een vergelijking gemaakt tussen de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime.
Risicoaanvaarding
Doordat het moment waarop bij indirecte schade nadeelcompensatie kan worden verkregen later is (niet bij het vaststellen van het omgevingsplan maar bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het verrichten van een concrete activiteit), wordt wat genoemd wordt, de actieve risico-aanvaarding (voorzienbaarheid) in de Omgevingswet beperkt. Als er sprake is van voorzienbaarheid van de schadeveroorzakende ontwikkeling ten tijde van de aankoop van het object, dan is er geen recht op nadeelcompensatie. Maar omdat bij het vaststellen van het omgevingsplan nog niet duidelijk is in hoeverre er daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheden die het omgevingsplan biedt, wordt het niet redelijk geacht de benadeelde tegen te werpen dat hij op grond van het omgevingsplan had kunnen voorzien dat zich voor hem ongunstige wijzigingen konden voordoen. Maar dit geldt wel alleen voor woningen en dus niet voor andere onroerende zaken zoals een bedrijf en een kantoor. Dus bij de aankoop door de benadeelde van een woning ná vaststelling van het omgevingsplan blijft er het recht op nadeelcompensatie bestaan.
Normaal maatschappelijk risico
In de huidige wetgeving is voor indirecte schade een standaard forfait van 2% vastgelegd voor het normaal maatschappelijk risico. Met dit laatste wordt bedoeld een deel van de schade die voor eigen rekening blijft. In de rechtspraak worden overigens vaak hogere percentages toegepast. In de Omgevingswet wordt voor indirecte schade een normaal maatschappelijk risico van 4% gehanteerd. Voor directe schade geldt zoals ook nu het geval is, geen vast normaal maatschappelijk risico.
Overgangsrecht
De huidige planschaderegeling blijft vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de schade is veroorzaakt door een schadeveroorzakend besluit onder de Wet ruimtelijke ordening. Verder, als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gevraagd om een schadeveroorzakend besluit of er is een ambtshalve te nemen schadeveroorzakend besluit ter inzage gelegd, dan blijft het huidige planschaderecht ook gelden als binnen vijf jaar nadat het schadeveroorzakend besluit van kracht is geworden wordt gevraagd om planschade.
Voor vragen over planschade onder de Omgevingswet kunt u contact opnemen met één van de specialisten van de sectie Vastgoed en Omgeving van BG.legal
Lees hier de artikelen uit de blogreeks:
Deel 1: De Omgevingsvisie
Deel 2: Doel en opbouw van de Omgevingswet
Deel 3: Algemene rijksregels en decentrale regels
Deel 4: Het Omgevingsplan
Deel 5: Het programma onder de Omgevingswet
Deel 6: De omgevingsplanactiviteit
Deel 7: Afwijken van het omgevingsplan
Deel 8: Vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet
Deel 9: Participatie onder de Omgevingswet
Deel 10: Instructies en instructieregels Provincie
Deel 11: Het projectbesluit
Deel 12: Planschade onder de Omgevingswet
Deel 13: Geluid onder de Omgevingswet
Deel 14: Handhaving onder de Omgevingswet
Deel 15: De Bruidsschat en overgangsrecht
[post_title] => Planschade onder de Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => planschade-onder-de-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-27 11:32:19
[post_modified_gmt] => 2024-03-27 10:32:19
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=38846
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 174
[max_num_pages] => 18
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => ab893c7bd99fb5e57acd7562bcf3d4a8
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:1e6f1f388bf96bb881eb1882dfd103ae
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
27 sep 2023

De inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft grote gevolgen voor het leerstuk van de planschade. Met planschade wordt bedoeld voor vergoeding in aanmerking komende schade die wordt...
Lees meer

De inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders en de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders op 1 januari 2022 heeft onder meer geleid tot een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG)...
Lees meer
06 jul 2023

Een vof kan bij haar inschrijving op een aanbesteding volstaan met één ingevuld en ondertekend UEA (Uniform Europees Aanbestedingsdocument) als zij de opdracht gaat uitvoeren met eigen middelen. Maar wat...
Lees meer

In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een...
Lees meer
18 apr 2023

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 doet in plaats van het bestemmingsplan het omgevingsplan zijn intrede. In een eerdere bijdrage in deze blogreeks van BG.legal over...
Lees meer
03 apr 2023

In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een...
Lees meer

In het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente...
Lees meer

Als een gemeente geen of aanzienlijk minder cliënten doorverwijst naar een zorgaanbieder ten opzichte van andere zorgaanbieders, kan deze achterstelling in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en daarmee onrechtmatig handelen...
Lees meer

In een eerdere bijdrage is kort ingegaan op het arrest van het Hof van Justitie waarin is bepaald dat het is toegestaan dat opdrachten voor sociale diensten (denk aan maatschappelijke...
Lees meer
17 feb 2023

Het Hof van Justitie heeft in een arrest bepaald dat het toegestaan is dat bij opdrachten voor sociale diensten (denk aan maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp) er alleen wordt gegund aan...
Lees meer