WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[paged] => 0
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1495
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 0, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 45584
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-10-14 12:05:54
[post_date_gmt] => 2025-10-14 10:05:54
[post_content] => Inleiding
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de expliciete wettelijke bevoegdheid om een bouwstop op te leggen vervallen. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid niet meer ingezet kan worden, ook onder de Omgevingswet wordt de bouwstop gebruikt om bouwwerkzaamheden stil te kunnen leggen.
Ruim anderhalf jaar na inwerkingtreding zijn er enkele uitspraken gedaan, waarin onder andere is ingegaan op de kwalificatie en de grondslag van de bouwstop. Ook heeft de Rechtbank Gelderland recent een uitspraak gedaan waarin is ingegaan op legaliseringsonderzoek en de vereiste belangenafweging. In dit artikel bespreken we de uitspraak en plaatsen we deze in het kader dat is gevormd in de eerdere rechtspraak.
De bouwstop: van Wabo naar Omgevingswet
De bouwstop is een bevoegdheid waarmee bouwwerkzaamheden stil kunnen worden gelegd. Dit is nodig wanneer er bijvoorbeeld een gevaarlijke situatie is ontstaan op de bouwplaats of wanneer bouwwerkzaamheden permanente gevolgen hebben.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de grondslag voor de bouwstop neergelegd in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wabo komen te vervalen. Onder de Omgevingswet is de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop niet expliciet opgenomen. Uit de
Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever het opnemen van een expliciete bevoegdheid overbodig achtte. Artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin de sancties van het bestuursrecht zijn neergelegd, is voldoende ruim gedefinieerd om te dienen als grondslag voor het opleggen van een bouwstop (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 962, nr. 3).
Eerdere jurisprudentie: verschillende kwalificaties van de bouwstop
In eerdere rechtspraak over de bouwstop onder de Omgevingswet is het opleggen van een bouwstop zowel als een last onder dwangsom als een last onder bestuursdwang gekwalificeerd.
Zo stelde het college van burgemeester en wethouders in een zaak dat een bouwstop kon worden gekwalificeerd als een last onder dwangsom. Hier ging de voorzieningenrechter in mee. Een last onder dwangsom kan echter niet zoals de bouwstop onder de Wabo mondeling worden opgelegd. In deze zaak werd daarom door de rechtbank geoordeeld dat een opgelegde bouwstop pas drie dagen later is ingegaan toen deze ook schriftelijk werd bevestigd [ECLI:NL:RBZWB:2024:6167]. Zie ook een eerder artikel dat wij hierover schreven, waarin wij concludeerden dat de last onder dwangsom niet geschikt is voor situaties waarbij de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd.
In andere zaken werd de bouwstop door de voorzieningenrechter gekwalificeerd als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang [ECLI:NL:RBMNE:2024:5927 en ECLI:NL:RBLIM:2024:9005]. Waar in de laatste zaak werd benoemd dat het ook mogelijk zou zijn geweest om de bouwstop als een last onder dwangsom op te leggen. Een belangrijk verschil hierbij is dat het bij de last onder bestuursdwang wel mogelijk is om onmiddellijk de bouw stil te leggen wanneer sprake is van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb [ECLI:NL:RBLIM:2024:9005].
Uitspraak van de Rechtbank Gelderland
[ECLI:NL:RBGEL:2025:8094]
In de meest recente zaak over de bouwstop draait het om een perceel waarop werkzaamheden zijn en worden uitgevoerd om een paardenpension te realiseren en exploiteren, dit terwijl dat niet is toegestaan volgens de huidige bestemming van het perceel. Hiermee begaat de eigenaar van het perceel een overtreding van de Omgevingswet. Daarom heeft het college van burgemeester en wethouders de aanwezige uitvoerenden mondeling gelast om de werkzaamheden stil te leggen. Drie dagen later is dit schriftelijk bevestigd en is er een last onder dwangsom opgelegd om de werkzaamheden te beëindigen.
De Rechtbank Gelderland zet uiteen dat de grondslag voor de bouwstop nu ligt in artikel 18.1 van de Omgevingswet, en in dit geval artikel 125 van de Gemeentewet met het college als bevoegd gezag. Hierbij wordt aangesloten bij eerdere uitspraken zoals die van de Rechtbank Limburg [ECLI:NL:RBLIM:2024:9005], de Rechtbank Den Haag [ECLI:NL:RBDHA:2025:7265] en de Rechtbank Oost-Brabant [ECLI:NL:RBOBR:2025:1296]. Als aan de bouwstop een last onder dwangsom wordt verbonden is de grondslag hiervoor artikel 5:32 Awb.
Verder oordeelt de rechtbank dat voor het opleggen van een bouwstop niet hoeft te worden onderzocht of de bouwwerkzaamheden kunnen worden gelegaliseerd (bijvoorbeeld door middel van een vergunningaanvraag). Deze lijn van jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was al eerder toegepast op de bouwstop onder de Omgevingswet door de Rechtbank Midden-Nederland [ECLI:NL:RBMNE:2024:5927]. Daarnaast herhaalt de rechtbank dat de bouwstop een ordemaatregel is. Dit betekent dat er slechts een beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt voorafgaand aan het opleggen van een bouwstop.
Concluderend
Ondanks het ontbreken van een expliciete bevoegdheid wordt de bouwstop ook onder de Omgevingswet ingezet. Tot nu toe is de bouwstop in de rechtspraak gekwalificeerd als een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, waarbij de laatste meer mogelijkheden biedt indien de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd. Ook zijn verschillende jurisprudentielijnen voortgezet, waardoor onder andere is bevestigd dat alleen een beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt en dat er geen legaliseringsonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Deze blog is mede geschreven door Anne Verberne.
[post_title] => Mag dat nog wel, een bouwstop? De rechtspraak onder de Omgevingswet uitgelegd
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => mag-dat-nog-wel-een-bouwstop-de-rechtspraak-onder-de-omgevingswet-uitgelegd
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-10-14 14:17:13
[post_modified_gmt] => 2025-10-14 12:17:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45584
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 45580
[post_author] => 43
[post_date] => 2025-10-14 09:22:38
[post_date_gmt] => 2025-10-14 07:22:38
[post_content] => Uit onderzoek naar de kwaliteit van gedeponeerde 403-verklaringen in Nederland blijkt dat veel 403-verklaringen niet voldoen aan de wettelijke eisen. In het onderzoek werden ruim 250 403-verklaringen onderzocht, een aanzienlijk deel daarvan voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De bewoordingen waren vaak zodanig beperkend dat zij juridisch niet toereikend waren.
Hoewel een 403-verklaring een waardevol instrument kan zijn voor een concern, brengt een niet juist geformuleerde verklaring grote risico’s met zich mee voor zowel de onderneming als haar bestuurders.
Wat is een 403-verklaring?
Een 403-verklaring is een juridische verklaring waarin een moedermaatschappij zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de schulden van een dochtermaatschappij. Deze mogelijkheid is geregeld in artikel 2:403 BW (vandaar de benaming) en heeft als voornaamste voordeel dat de dochtermaatschappij wordt vrijgesteld van de verplichting om een eigen jaarrekening te publiceren. In plaats daarvan volstaat een geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij.
De regeling is bedoeld om administratieve lasten binnen een concern te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de zekerheid voor externe partijen. Leveranciers, financiers en andere schuldeisers mogen erop vertrouwen dat de moedermaatschappij garant staat voor de verplichtingen van haar dochter.
Wat kan er misgaan?
In de praktijk gaat het vaak mis bij de formulering van de aansprakelijkstelling. Veel 403-verklaringen bevatten een beperking in de tijd waarop de aansprakelijkheid ziet (temporele beperkingen). Voorbeelden van onjuiste formuleringen zijn:
“... stelt zich hoofdelijk aansprakelijk voor schulden uit hoofde van door dochter met ingang van 25 september 2025 verrichte rechtshandelingen”
of
“... voor rechtshandelingen die worden verricht vanaf heden.”
Het probleem hierbij is dat dergelijke bewoordingen de aansprakelijkheid beperken tot toekomstige handelingen, terwijl de wet vereist dat de aansprakelijkheid ook betrekking heeft op verplichtingen die voortvloeien uit eerder aangegane rechtshandelingen. Zelfs verwoordingen zoals: “rechtshandelingen die worden verricht door of namens” de dochtermaatschappij kunnen te beperkt zijn, omdat het woord “worden” enkel op toekomstige handelingen duidt.
Daarnaast is een andere veelgemaakte fout het opnemen van een voorwaarde waarbij eerst verhaal moet worden gezocht bij de dochtermaatschappij, voordat de moedermaatschappij aangesproken kan worden (subsidiariteit). Ook dat is in strijd met het karakter van de 403-verklaring, die directe en onvoorwaardelijke aansprakelijkheid vereist.
Tot slot waren er de bepalingen die de aansprakelijkheid enkel vestigen gedurende een specifiek boekjaar. In deze gevallen wordt er wel aansprakelijkheid aangenomen over alle rechtsbetrekkingen maar is het moment waarop een aanspraak hierop kan worden gemaakt gelimiteerd.
Wat zijn de risico’s?
Een ondeugdelijke 403-verklaring kan ingrijpende gevolgen hebben. Allereerst vervalt in dat geval de vrijstelling van de publicatieplicht. De dochtermaatschappij heeft dan ten onrechte geen jaarrekening gepubliceerd, wat kan leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 of 2:248 BW.
Daarnaast blijft de moedermaatschappij wel aansprakelijk voor de schulden die wél onder de beperkte verklaring vallen. Zo ontstaat een situatie waarin de lasten blijven bestaan, terwijl de beoogde voordelen vervallen. De onderneming draagt dus wel een deel van de risico’s, maar profiteert niet van de vrijstelling die daar normaliter tegenover staat.
Wat nu?
Heeft uw organisatie een 403-verklaring gedeponeerd, of overweegt u dat te doen? Dan is het verstandig om goed te (laten) controleren of de verklaring volledig en rechtsgeldig is geformuleerd. Onze specialisten kunnen u ondersteunen bij het beoordelen van bestaande verklaringen of het opstellen van een nieuwe, juridisch sluitende 403-verklaring. Zo voorkomt u vervelende verrassingen en zorgt u ervoor dat uw onderneming veilig en effectief gebruikmaakt van de mogelijkheden die de 403-verklaring biedt.
Dit artikel is geschreven door Tom Oerlemans en Bjorn Verrijdt.
[post_title] => 403-verklaringen nog té vaak niet toereikend
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => 403-verklaringen-nog-te-vaak-niet-toereikend
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-10-14 09:25:30
[post_modified_gmt] => 2025-10-14 07:25:30
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45580
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 45554
[post_author] => 68
[post_date] => 2025-09-26 16:27:40
[post_date_gmt] => 2025-09-26 14:27:40
[post_content] => Op 16 september 2025 wees de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag vonnis in een kort geding tussen Promotion Care B.V. (PMC) en RME Solutions B.V. (RME). PMC verkoopt onder haar merknaam Transportainer bedrijfwageninrichtingen. De klanten van PMC kunnen uit een aantal standaarden kiezen, waarna PMC uiteindelijk een bedrijfswageninrichting op maat ontwerpt.
PMC meende dat RME met haar bedrijfswageninrichtingen inbreuk maakte op het auteursrecht, merkrecht en handelsnaamrecht van PMC en zich bovendien schuldig maakte aan slaafse nabootsing. Volgens PMC waren de ontwerpen van RME vrijwel een kopie van haar eigen bedrijfswageninrichtingen en gebruikte RME bovendien ‘Transportainer’ in haar Google-advertenties. RME betwistte dit en voerde aan dat haar ontwerpen het resultaat zijn van technische keuzes en dat er geen sprake was van merkgebruik.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Geen auteursrecht op ‘look and feel’
De rechter stelde voorop dat voor auteursrechtelijke bescherming moet worden aangetoond welke creatieve keuzes de maker heeft gemaakt. PMC slaagde er echter niet om concreet uit te leggen welke bedrijfswageninrichtingen precies beschermd zouden zijn, en op welke onderdelen RME op haar beurt inbreuk zou maken. In de dagvaarding werden wel enkele keuzes genoemd, namelijk: “de indeling, de samenstelling, de marges van kastjes, planken, lades, knopjes/grepen, de rechtlijnige (of niet rechtlijnige) afkaderingen en de wijze waarop de producten zijn afgevlakt/afgewerkt en inkepingen hebben”.
Deze opsomming geeft volgens de rechter alleen in algemene bewoordingen weer met welke elementen je bij het inrichten van een dergelijke kast rekening moet houden, en geven niet zo zeer blijk van de specifieke vrije en creatieve keuzes van PMC. Veel elementen waren technisch bepaald of afhankelijk van de wensen van klanten. De door PMC genoemde ‘look and feel’ was volgens de rechter te algemeen. Daarom werd geconcludeerd dat geen sprake was van auteursrechtelijke bescherming en dus ook niet van inbreuk.
Geen slaafse nabootsing
Ook het beroep op slaafse nabootsing slaagde niet. Daarvoor is onder meer vereist dat een product een eigen gezicht op de markt heeft. Dat wil zeggen, dat het product zich in uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op die markt. RME betwist dat de bedrijfswageninrichtingen van PMC een eigen gezicht op de markt hebben, gelet op de vele gelijksoortige bedrijfswageninrichtingen die er al bestaan. Daarom komt de rechter tot haar oordeel dat PMC haar slaafse nabootsing onvoldoende heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt.
Geen merkinbreuk via Google Ads
Wat betreft de merkrechten stelde PMC dat RME het teken Transportainer gebruikte in Google Ads. RME legde echter uit dat zij dat woord niet als zoekterm had ingekocht en dat de advertenties door Google zelf waren gekoppeld op basis van algoritmes. Er was geen bewijs overlegd waaruit blijkt dat RME het merk actief gebruikte. Ook de stelling dat RME Transportainer als handelsnaam gebruikte werd niet onderbouwd. De voorzieningenrechter wees om die reden ook deze vorderingen af, en veroordeelde PMC in de proceskosten conform de regels van artikel 1019h Rv.
Conclusie
Deze uitspraak laat goed zien dat wie zich op het auteursrecht wil beroepen met name waar het gebruiksvoorwerpen betreft goed moet kunnen onderbouwen welke creatieve keuzes zijn gemaakt bij de totstandkoming van het ontwerp. Daarnaast is voor een geslaagd beroep op de slaafse nabootsing vereist dat een product een eigen gezicht op de markt moet hebben, iets wat soms lastig aan te tonen is als er veel gelijksoortige producten op de markt zijn. Het kort geding bevestigt daarmee dat een goede onderbouwing voor dit soort kwesties cruciaal is.
Heeft u vragen over het auteursrecht of vragen over bescherming van uw product? Neem contact op met een van onze specialisten!
[post_title] => Rust er auteursrecht op bedrijfswageninrichtingen?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rust-er-auteursrecht-op-bedrijfswageninrichtingen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-26 16:28:48
[post_modified_gmt] => 2025-09-26 14:28:48
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45554
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 45550
[post_author] => 10
[post_date] => 2025-09-25 16:24:29
[post_date_gmt] => 2025-09-25 14:24:29
[post_content] => De ACM heeft op 26 juni 2025 ter wijziging van de Netcode elektriciteit, het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken gepubliceerd. Hierop is aan eenieder gelegenheid geboden om een zienswijze in te dienen.
Met het door de ACM definitief vast te stellen codebesluit, wordt het huidige prioriteringskader 2024 dat per 1 januari 2026 komt te vervallen, vervangen.
Met dit ontwerpbesluit wordt bij schaarste aan transportcapaciteit voor elektriciteit, beoogd een aantal maatschappelijke functies voorrang te verlenen op andere functies bij de behandeling van verzoeken om transportcapaciteit voor elektriciteit. Voor grootverbruikers van elektriciteit in functies zoals telecom, openbaar vervoer, afvalbeheer of datacentra om maar enkele sectoren te noemen, die actief zijn in congestiegebieden is het dus zaak om kennis te nemen van de prioritering die de ACM voornemens is te gaan hanteren.
Een aantal zaken uit het ontwerpbesluit wordt hier belicht.
Voorrang
Aan drie typen partijen wordt vanwege hun maatschappelijk belang, voorrang gegeven in geval van schaarse transportcapaciteit. De zogenaamde ‘congestieverzachters’ (categorie 1), partijen met functies die van belang zijn voor de nationale veiligheid (categorie 2) en partijen met functies die voorzien in basisbehoeften die zeer belangrijk zijn voor het functioneren van de samenleving (categorie 3).
Met congestieverzachters wordt gedoeld op partijen die bijdragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit. Concreet betekent het toekennen van transportcapaciteit aan zo’n partij ertoe leidt dat beschikbare transportcapaciteit voor overige partijen toeneemt en niet leidt tot toename van congestie in het net van een andere netbeheerder.
Er kan hierbij gedacht worden aan opslagpartijen die een capaciteitsbeperkingscontract, redispatchcontract en/of overeenkomst met alternatieve transportrechten afsluit. Het vergroten van de voorzienings- en leveringszekerheid van het elektriciteitsnet kan plaatsvinden door invoeding van transportcapaciteit of afname daarvan of beide. Net-neutraal zijn volstaat niet om als congestieverzachter te kwalificeren.
Congestieverzachters krijgen de hoogste prioriteit.
Vervolgens in volgorde van prioriteit de categorieën 2 en 3 waarvan ter illustratie de functies en sub functies met benodigde bewijsstukken, zijn opgesomd in diverse tabellen die als bijlage bij het ontwerpbesluit zijn gevoegd. Voor deze tabellen heeft de ACM zich geïnspireerd door lijsten uit diverse wet- en regelgeving waarmee partijen met maatschappelijke relevantie zijn aangeduid, te beoordelen.
Ter invulling van de categorieën 2 en 3 toetst de ACM een breed palet aan activiteiten aan een vaste set van beoordelingscriteria.
Beoordelingscriteria
De ACM gebruikt de volgende criteria:
(i) Het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit leidt ertoe dat:
- de nationale veiligheid van Nederland ernstig wordt geschaad, of
- ernstig afbreuk wordt gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of
- de samenleving ernstig wordt verstoord of ontwricht;
(ii) De activiteit moet worden uitgevoerd in Nederland om een groot algemeen belang in Nederland te dienen; en
(iii) Er bestaat binnen de Europese Unie redelijkerwijs geen alternatief, zoals een alternatieve locatie of aanbieder.
Criteria (i), (ii) en (iii) zijn cumulatief. De sub-criteria onder i a.b., en c zijn niet cumulatief, zij kunnen elkaar overlappen.
De beoordelingscriteria staan vast, de uitkomsten niet. DE ACM kan een activiteit toevoegen aan het prioriteringskader via een ambtshalve codewijzigingsprocedure.
FCFS
Buiten congestiegebieden (waar dit kader niet voor is) geldt nog altijd de toepassing van FCFS (first come, first served). Gelijk aan partijen die die geen prioriteit krijgen, geldt FCFS binnen de categorieën van het prioriteringskader op basis van de datum waarop partijen hun transportverzoek hebben ingediend.
Afsluiting
Met ook een uiteenzetting over de totstandkoming van het prioriteringskader, de gevolgde werkwijze en toelichting per activiteit, hoopt de ACM dat met het ontwerpbesluit voldaan wordt aan het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Sowieso zal moeten worden afgewacht of en zo ja, welke, wijzigingen naar aanleiding van ingediende zienswijzen nog worden aangebracht in het ontwerpbesluit. En er valt niet uit te sluiten dat gelijk het eerdere ontwerpbesluit van 17 september 2024, ook dit ontwerpbesluit onderwerp van geschil zal worden bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
Voor het volledige ontwerpbesluit zie: Ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken 2025
[post_title] => Nieuw prioriteringskader voor transport van elektriciteit in de maak
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nieuw-prioriteringskader-voor-transport-van-elektriciteit-in-de-maak
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-25 16:24:29
[post_modified_gmt] => 2025-09-25 14:24:29
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45550
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 45545
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-09-25 14:08:13
[post_date_gmt] => 2025-09-25 12:08:13
[post_content] => Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ook de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking getreden. De Wkb heeft grote veranderingen aangebracht in het bouwrecht, waaronder de (gefaseerde) verplaatsing van de toetsing van een bouwwerk aan de bouwtechnische eisen van het bestuursorgaan naar een private partij: de kwaliteitsborger. In dit artikel bespreken wij het nieuwe stelsel van de Wkb en de gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming van derden.
Achtergrondinformatie: ‘de knip’ (technische bouwactiviteit en ruimtelijke bouwactiviteit)
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn de regels voor het bouwen van een bouwwerk veranderd. Er wordt sindsdien onderscheid gemaakt tussen het technische deel en het ruimtelijke deel. Het technische deel valt onder de technische bouwactiviteit, hierbij gaat het om de vraag of het bouwwerk voldoet aan de technische regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het ruimtelijke deel valt onder de omgevingsplanactiviteit, hierbij wordt er gekeken of er wordt voldaan aan de regels voor de fysieke leefomgeving.
Gevolgklassen, de technische bouwactiviteit & de kwaliteitsborger
Bouwwerken zijn ingedeeld in gevolgklassen: hoe minder ingrijpend de gevolgen zijn als er een bouwtechnische fout zou zijn, hoe lager de gevolgklasse. Onder gevolgklasse 1 vallen bijvoorbeeld woningen en eenvoudige bedrijfsgebouwen (zie art. 2.17 Bbl), in gevolgklasse 3 gaat het daarentegen bijvoorbeeld om ziekenhuizen en gebouwen hoger dan 70 meter. De Wkb introduceert een gefaseerde invoering van de nieuwe regels, op 1 januari 2024 zijn de nieuwe regels voor kwaliteitsborging daarom alleen ingegaan voor gevolgklasse 1.
Voor bouwwerken in gevolgklasse 1 is geen vergunning voor de technische bouwactiviteit nodig. In plaats daarvan moet door een kwaliteitsborger worden gecontroleerd of is voldaan aan de regels uit het Bbl. Er geldt een meldplicht: vier weken voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden dient een bouwmelding te worden gedaan én twee weken voorafgaand aan de feitelijk ingebruikname van het bouwwerk dient een gereedmelding te worden gedaan (art. 2.18 en 2.21 Bbl).
De kwaliteitsborger
De kwaliteitsborger is een onafhankelijke private partij die wordt ingehuurd door de initiatiefnemer van het bouwwerk en controleert dus of er wordt voldaan aan de technische bouwregels. De kwaliteitsborger moet op grond van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) staan ingeschreven in het register van de overheid en voldoen aan verschillende wettelijke eisen.
Vóór de start van de bouw voert de kwaliteitsborger een risicobeoordeling uit, er wordt hierbij gekeken of er risico’s zijn dat er niet aan de bouwtechnische regels zal worden voldaan. Vervolgens stelt de kwaliteitsborger een borgingsplan vast, hierin worden eventuele maatregelen opgenomen om de risico’s te voorkomen. Dit borgingsplan is een onderdeel van bouwmelding die dient te worden gedaan voorafgaand aan de bouw (art. 2.19 Bbl). Tijdens de bouw voert de kwaliteitsborger het borgingsplan uit. Wanneer de bouw is afgerond geeft de kwaliteitsborger een verklaring af dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels van het Bbl.
Rechtsbescherming: wat als derden tegen het bouwplan willen opkomen vanwege het niet voldoen aan het Bbl?
De toetsing aan de bouwtechnische eisen is dus verplaatst van het bestuursorgaan (die voorheen de vergunningaanvraag beoordeelde) naar de kwaliteitsborger. Tegen het besluit van het bestuursorgaan op de vergunningaanvraag konden derden in bezwaar en beroep gaan. Nu de situatie is veranderd doet de volgende vraag zich voor: als derden, bijvoorbeeld omwonenden, stellen dat het bouwwerk niet zal voldoen of voldoet aan de bouwtechnische regels uit het Bbl, welke mogelijkheden hebben zij dan?
De bouwmelding, waarvan het borgingsplan onderdeel is, wordt niet inhoudelijk getoetst door het bestuursorgaan, er is daarom geen sprake van een beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaan (stb 2022, 145, p. 29). De rechtsgang naar de bestuursrechter staat hierdoor niet meer open. De enige vorm van rechtsbescherming die hierdoor overblijft is handhaving, hierover is de volgende passage relevant:
“Het feit dat gemeenten geen preventieve toetsingstaak hebben, betekent niet dat er alleen achteraf gereageerd kan worden op zaken die fout zijn gegaan. Toezicht en handhaving kan ook in een vroeg stadium ingezet worden om een onveilig of ongezonde situatie te voorkomen of te beëindigen. Als in het kader van het toezicht uit eigen waarneming of signalen van bijvoorbeeld derden blijkt dat de bouwtechnische regels zijn overtreden of dreigen te worden overtreden, kan de gemeente – indien zij daartoe aanleiding ziet – handhavend optreden en zo nodig een handhavingsinstrument inzetten dat rekening houdt met de risico’s.” (stb 2022, 145, p. 41).
Derden, zoals omwonenden, kunnen dus wel via de gemeente een handhavingsverzoek indienen, dit kan ook al in een vroeg stadium.
Concluderend
Met de inwerkingtreding van de Wkb zijn de mogelijkheden van rechtsbescherming van derden/omwonenden ingrijpend veranderd. Waar zij voorheen in bezwaar en beroep konden gaan tegen een verleende omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit is er nu sprake van een bouwmelding. Gezien de bouwmelding geen beschikking is staat alleen handhaving open. Voor nu geldt dit alleen voor bouwwerken in gevolgklasse 1, de komende jaren zal dit ook uitgebreid worden naar grotere bouwwerken in de andere gevolgklassen.
[post_title] => De kwaliteitsborger ‘beslist’, maar wie beschermt de buren?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-kwaliteitsborger-beslist-maar-wie-beschermt-de-buren
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-25 14:08:13
[post_modified_gmt] => 2025-09-25 12:08:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45545
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 45512
[post_author] => 84
[post_date] => 2025-09-04 11:43:31
[post_date_gmt] => 2025-09-04 09:43:31
[post_content] => Wat is non-conformiteit?
Een product is non-conform wanneer het niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst en gerechtvaardigde verwachtingen mag verwachten. Het moet geschikt zijn voor normaal gebruik. Als herstel niet (meer) mogelijk is, mag de koper de koopovereenkomst onder bepaalde voorwaarden ontbinden.
Casus melkrobot
In een recente zaak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voldeed een melkrobot niet: er traden structureel veel mismelkingen op. De leverancier stelde dat dit kwam door de bedrijfsvoering van de koper, maar koper stelde dat de robot vanaf het begin niet naar behoren functioneerde. Een vergelijking met het succesvolle gebruik van een andere melkrobot toonde bovendien dat het probleem in ieder geval niet lag in de kudde of de bedrijfsvoering. Een melkrobot met veel mismelkingen functioneert niet naar behoren, daarom moet ervan worden uitgegaan dat de geleverde melkrobot niet geschikt was voor normaal gebruik, aldus het hof.
Wanneer slaagt een beroep op non-conformiteit?
Een beroep op non-conformiteit slaagt wanneer:
- de koper aantoont dat het product niet geschikt is voor normaal gebruik; én
- de leverancier de gebreken niet meer kan herstellen en het verweer van non-conformiteit niet kan onderbouwen.
De leverancier kan in deze kwestie de non-conformiteit weerleggen als hij:
- Aantoont vooraf de koper concreet en op maat te hebben gewaarschuwd voor omstandigheden in diens bedrijfsvoering (bijv. kuddesamenstelling, lactatieduur) die problemen zouden kunnen veroorzaken; en
- Kan bewijzen dat juist die omstandigheden daadwerkelijk de oorzaak zijn geweest van het defect of disfunctioneren.
Daarnaast kan de leverancier aantonen dat de koper
redelijke instructies niet heeft opgevolgd (zoals handmatig aansluiten, kudde splitsen of andere gebruiksvoorschriften).
Overigens kan er een klachtplicht van toepassing zijn, wat betekent dat de koper binnen bekwame tijd moet klagen bij de verkoper. In deze zaak beperkte die zich tot het servicecontract en niet tot de koopovereenkomst.
Bewijsopdracht aan de verkoper
Het hof legt in deze uitspraak de bewijslast bij de leverancier: hij moet aantonen dat de mismelkingen wél uit de bedrijfsvoering of onjuist gebruik voortkwamen. Belangrijk is dat dit alleen kan slagen als de koper daarover vooraf
voldoende en concreet geïnformeerd is. Zonder waarschuwing kan de leverancier zich niet beroepen op tekortschietend gebruik door de koper.
Les voor de praktijk
Leveranciers die hun waarschuwings- en informatieplicht niet nakomen, lopen het risico dat hun product non-conform wordt bevonden en de koopovereenkomst wordt ontbonden. Voor kopers biedt de uitspraak handvatten om zich te beroepen op ontbinding of schadevergoeding.
Voor leveranciers van technologie (bijvoorbeeld software- en AI-projecten) betekent dit
concreet:
- Zorg voor duidelijke precontractuele advisering;
- Documenteer afhankelijkheden van de bedrijfsvoering of context; en
- Waarschuw expliciet voor mogelijke beperkingen en leg dit schriftelijk vast.
Heeft u vragen over non-conformiteit van technologie? Neem contact op met
een van onze specialisten.

[post_title] => Non-conformiteit van complexe technologie: de melkrobot als praktijkvoorbeeld
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => non-conformiteit-van-complexe-technologie-de-melkrobot-als-praktijkvoorbeeld
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-04 11:43:31
[post_modified_gmt] => 2025-09-04 09:43:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45512
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 45499
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-09-01 15:37:00
[post_date_gmt] => 2025-09-01 13:37:00
[post_content] => Soms zit een belangrijk artikel voor de praktijk goed verstopt in de wetgeving. De wirwar aan regels in het omgevingsrecht maakt het er ook niet eenvoudiger op. Zo lijkt artikel 8.0a van het Bkl duidelijk: het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) geldt alleen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Simpel, zou je zeggen. Maar zo simpel is het niet. In deze blog leg ik uit waarom het ETFAL-criterium óók geldt bij veel OPA’s.
I. Het juridisch kader
Hoe beoordeel je een omgevingsplanactiviteit (OPA)?
Volgens artikel 8.0a lid 1 Bkl moet een vergunning worden verleend als de activiteit
niet in strijd is met de binnenplanse beoordelingsregels. Voldoet een initiatief aan die regels, dan móet de vergunning dus worden verleend. Dat lijkt geen ruimte te laten voor een weigering op andere gronden.
Dat kennen we uit de Wabo, het zogenoemde
limitatief-imperatieve stelsel: als de voorwaarden waren vervuld, moest de vergunning worden verleend. Toch bood de Wabo
wél extra ruimte. Artikel 2.12 Wabo bepaalde namelijk dat alleen afgeweken kon worden als er geen strijd was met de goede ruimtelijke ordening. Daardoor gold destijds altijd een
dubbele toets:
- voldoet het initiatief aan de planregels, en
- is het ook in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Zo kon een vergunning alsnog worden geweigerd ook al voldeed het initiatief aan de afwijkingsregels uit het bestemmingsplan.
II. Wabo vs. Omgevingswet
Onder de
Omgevingswet lijkt dit anders. Artikel 8.0a lid 1 Bkl zegt immers: als aan de binnenplanse beoordelingsregels is voldaan, moet de vergunning worden verleend. Daarmee lijkt er geen ruimte meer voor het afwegen van andere ruimtelijk relevante omstandigheden. Een
duidelijke breuk met het verleden dus.
III. De rol van de Bruidsschat
Om dat te ondervangen is artikel 22.281 van de Bruidsschat ingevoerd. Dit artikel bepaalt dat als een regel in het tijdelijke deel van het omgevingsplan
verplicht tot vergunningverlening, deze verplichting moet worden gelezen als een bevoegdheid.
“Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.”
De vraag is dan: waar moet die bevoegdheid aan worden getoetst? Het oude criterium van de goede ruimtelijke ordening geldt immers niet meer. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft daarover
duidelijkheid gegeven (o.a. ECLI:NL:RVS:2025:1183):
“Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, nr. 400, blz. 936) volgt dat de wetgever met de invoering van deze overgangsrechtelijke regeling een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen. En zoals hiervoor reeds uiteengezet geldt onder het oude recht als eis dat zich bij de toepassing van de bevoegdheid geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen. Per 1 januari 2024 geldt als eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.”
Kortom: ook bij binnenplanse afwijkingen moet dus aan het ETFAL-criterium worden getoetst.
Dat betekent dat artikel 8.0a Bkl altijd in samenhang moet worden gelezen met artikel 22.281 van de Bruidsschat. Inmiddels bevestigt de Afdeling dit ook consequent in haar
rechtspraak (bijv. ECLI:NL:RVS:2024:4624).
Wel is de systematiek niet altijd even helder. De meeste binnenplanse afwijkingsregels zijn namelijk
kan-bepalingen en geen verplichtingen. Toch lijkt de Bruidsschat zo te moeten worden uitgelegd dat het ETFAL-criterium in alle gevallen geldt – in lijn met de bedoeling van een
neutrale overgang van de Wabo naar de Omgevingswet.
IV. En hoe zit het met bouwen?
Een bijzonder geval is de bouwactiviteit. Onder de Wabo gold dit als hét voorbeeld van het limitatief-imperatieve stelsel: als het bouwplan voldeed, moest de vergunning worden verleend.
De rechtspraak hierover loopt enigszins uiteen:
- Rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2025:5299) oordeelde dat bij bouwen geen ruimte is voor
een belangenafweging of een ETFAL-toets. Voldoet het bouwplan aan de regels van het omgevingsplan, dan moet de vergunning worden verleend.
- Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2025:1700) dacht daar anders over en vond dat het ETFAL-criterium óók bij bouwen een rol speelt.
Deze laatste uitspraak schuurt echter met de bedoeling van de wetgever, die juist
géén wijziging wilde aanbrengen in het limitatief-imperatieve stelsel voor bouwen. Andere rechtbanken sluiten zich meer aan bij het oordeel van Limburg (o.a. Rb. Midden-Nederland,
ECLI:NL:RBMNE:2024:6427).
V. Lessen voor de praktijk
Wat betekent dit alles?
- Het ETFAL-criterium geldt ook bij een binnenplanse OPA, ondanks de suggestie in artikel 8.0a Bkl dat dit niet zo zou zijn.
- Voor een bouwactiviteit (OPA voor bouwen) geldt het ETFAL-criterium niet. Daar blijft het limitatief-imperatieve stelsel leidend.
- Voor een BOPA geldt uiteraard ook het ETFAL-criterium.

[post_title] => ETFAL-criterium geldt óók bij binnenplanse omgevingsplanactiviteit (OPA)
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => etfal-criterium-geldt-ook-bij-binnenplanse-omgevingsplanactiviteit-opa
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-01 15:37:00
[post_modified_gmt] => 2025-09-01 13:37:00
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45499
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 45480
[post_author] => 68
[post_date] => 2025-08-27 16:46:02
[post_date_gmt] => 2025-08-27 14:46:02
[post_content] => Stel je voor: je bent merkhouder of auteursrechthebbende, en plots zie je dat iemand op het punt staat jouw idee of product te kopiëren of te gebruiken zonder jouw toestemming. Dit overkwam POPMART onlangs, de houder van
het intellectueel eigendomsrecht op de gewilde Labubu doll. Met een beroep op het ex parte verbod bij de rechter wist POPMART snel en effectief op te treden tegen de namaak Labubu. Dat laat zien hoe krachtig dit middel kan zijn – en daarom is het de hoogste tijd om er in deze blog weer eens aandacht aan te besteden.
Snel ingrijpen zonder de wederpartij te horen
Een ex parte verbod is een verbod dat de rechter kan opleggen zonder dat
de vermeende inbreukmaker wordt gehoord (op grond van artikel 1019e Rv). Dit in tegenstelling tot een regulier kort geding waarbij iedere partij de kans krijgt om haar verhaal te doen. Het idee daarachter is dat de rechthebbende zo snel mogelijk kan optreden tegen een vermeend inbreukmaker, als het uitstellen van actie onherstelbare schade zou veroorzaken.
Hoe werkt het in de praktijk?
De rechthebbende dient een verzoek in bij de voorzieningenrechter. Daarbij moet overtuigend worden uitgelegd waarom er sprake is van grote spoed en waarom onmiddellijke actie nodig is. Als de rechter het verzoek toewijst, geeft hij direct een bevel:
de vermeende inbreukmaker moet stoppen met de dreigende inbreuk. Daarbij kan de voorwaarde worden gesteld dat de verzoeker zekerheid stelt, voor het geval later blijkt dat het verbod onterecht was. Omdat de vermeende inbreukmaker vooraf niet is gehoord, volgt na het ex parte verbod een bodemprocedure bij de rechtbank. In die procedure krijgt de wederpartij alsnog de gelegenheid om zich te verdedigen. Ook kan de rechthebbende in die procedure aanvullende vorderingen instellen. Het ex parte verbod zorgt er dus voor dat er direct wordt ingegrepen, maar het betekent niet dat de zaak daarmee volledig is afgerond.
Wanneer wordt dit middel ingezet?
Het ex parte verbod is geen standaardmaatregel. De rechter zal een verzoek daartoe dan ook enkel honoreren in uitzonderlijke situaties. Het middel is bedoeld voor gevallen waarin sprake is van onherstelbare schade en waar snel ingrijpen absoluut noodzakelijk is. In de praktijk gaat het bijvoorbeeld om geschillen waarbij een groot aantal of evidente namaakproducten op de markt worden gebracht.
Waarom is het belangrijk om te weten?
Voor ondernemers en bedrijven is het goed om te weten dat dit middel bestaat. Het kan een effectief wapen zijn om jouw intellectuele eigendom te beschermen. Maar let wel: een rechter legt een zwaar middel als
een ex parte verbod enkel op als het verzoek goed onderbouwd is en voldoet aan alle vereisten.
Heeft u vragen over de handhaving van uw
intellectuele eigendomsrechten? Neem contact op met een van onze specialisten.

[post_title] => Het ex parte verbod in het intellectueel eigendomsrecht: de Labubu doll als praktijkvoorbeeld
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => het-ex-parte-verbod-in-het-intellectueel-eigendomsrecht-de-labubu-doll-als-praktijkvoorbeeld
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-08-27 16:46:02
[post_modified_gmt] => 2025-08-27 14:46:02
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45480
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 45482
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-08-26 14:52:14
[post_date_gmt] => 2025-08-26 12:52:14
[post_content] => Op 6 augustus heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een overzichtsuitspraak gedaan over planschade. In de overzichtsuitspraak geeft de Afdeling de hoofdlijnen weer van de rechtspraak over tegemoetkoming bij planschade. De overzichtsuitspraak vormt daarmee een uitgebreide samenvatting van de planschadejurisprudentie van de afgelopen jaren. In dit artikel bespreken wij kort wat
het planschaderecht is en bespreken we een aantal relevante aandachtspunten uit de uitspraak.
Planschade & nadeelcompensatie
Planschade is geregeld in
de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en omvat de schade die wordt geleden als gevolg van veranderingen in ruimtelijke plannen (gebiedsontwikkeling). Een voorbeeld van planschade is wanneer door middel van een wijziging in het bestemmingsplan woningbouw toegestaan wordt in een gebied waar dit voorheen niet toegestaan was. Hierdoor kunnen woningeigenaren van omliggende percelen schade leiden als er woningen worden gebouwd op een plek waar zij voorheen vrij uitzicht hadden. Dit levert mogelijk waardevermindering van de woning op, deze schade kan dan worden geclaimd bij de gemeente.
Met de inwerkingtreding van
de Omgevingswet is de Wro vervallen en is de planschaderegeling vervangen door de nadeelcompensatieregeling. Naast het gebruik van een andere term zijn er ook inhoudelijke verschillen tussen planschade en nadeelcompensatie. Over de overgang van planschade naar nadeelcompensatie schreven wij al eerder een
artikel. Ondanks het vervallen van de planschaderegeling heeft de Afdeling een nieuwe overzichtsuitspraak gedaan over planschade. Dit omdat volgens het overgangsrecht van de Omgevingswet nog 5 jaar het oude planschaderecht geldt voor schadeveroorzakende besluiten genomen vóór 1 januari 2024. Het oude planschaderecht blijft hierdoor voorlopig nog relevant.
Overzichtsuitspraak 6 augustus 2025
In de overzichtsuitspraak gaat de Afdeling uitgebreid in op het bevoegde bestuursorgaan bij planschade, de schadeoorzaken, het al dan niet verkeren in een nadeligere planologische positie (planologische vergelijking) en de daaruit volgende schade en de vervolgvraag of deze schade aanleiding geeft tot een tegemoetkoming. Daarnaast gaat de Afdeling in op het normaal maatschappelijk risico en verschillende procedurele aspecten. Enkele aspecten zullen wij hieronder nader toelichten.
Bevoegd bestuursorgaan
Welk bestuursorgaan bevoegd is om een besluit te nemen over de planschadeaanvraag is afhankelijk van de planologische maatregel. Als de schade voortvloeit uit een bepaling uit het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, als de schade voortvloeit uit een bepaling uit een provinciale verordening is het college van gedeputeerde staten bevoegd.
Planologische vergelijking
Voorwaarde voor het toerekenen van planschade is dat de aanvrager in een nadeligere positie moet verkeren door de wijziging in het planologische regime. Hiervoor dient een vergelijking te worden gemaakt tussen wat op grond van het oude en het nieuwe regime is toegestaan. Bij de beoordeling mag alleen gekeken naar ruimtelijke gevolgen die bovendien objectief te verwachten zijn.
Onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte planschade. Van directe planschade is sprake als de planologische wijziging zich voordoet op de grond van degene die schade lijdt. Indirecte planschade ontstaat door planologische wijzigingen op gronden van derden.
Normaal maatschappelijk risico
Als schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt komt de schade niet voor vergoeding in aanmerking. Het normaal maatschappelijk risico ziet op normale maatschappelijke ontwikkelingen die in de lijn der verwachtingen liggen, het idee hierachter is dat iedereen in de maatschappij ooit geconfronteerd zal worden met juridische veranderingen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moet de planschade dus hoger zijn dan het normaal maatschappelijk risico. Het normaal maatschappelijk risico ligt op een drempel van minimaal 2 procent.
Tegemoetkoming anderszins verzekerd
Tegemoetkoming voor planschade is alleen mogelijk indien dit niet anderszins verzekerd is. Er mag dus niet reeds op een andere manier zijn gecompenseerd voor de schade. Wanneer er bijvoorbeeld compensatie in natura heeft plaatsvonden bestaat er geen recht meer op tegemoetkoming door middel van een geldbedrag.
Procedurele aspecten
De Afdeling sluit de overzichtsuitspraak af met een bespreking van verschillende procedurele aspecten, zoals bewijslast en deskundigenadvisering. Voor deskundigenadvisering gaat de Afdeling onder andere uitgebreid in op de aanwijzing, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van adviseurs.
Concluderend
Alhoewel de overzichtsuitspraak geen inhoudelijke wijzigingen brengt in het planschaderecht is de Afdeling wel uitgebreid ingegaan op de geldende rechtspraak over planschade. Hiermee geeft de Afdeling een duidelijke samenvatting met verwijzingen naar de verschillende rechtspraak over alle onderdelen van het planschaderecht en kwesties die in de praktijk vaak voorkomen.

[post_title] => Planschade in vogelvlucht: lessen uit de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => planschade-in-vogelvlucht-lessen-uit-de-overzichtsuitspraak-van-6-augustus-2025
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-08-26 14:52:14
[post_modified_gmt] => 2025-08-26 12:52:14
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45482
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 45424
[post_author] => 10
[post_date] => 2025-08-13 11:06:19
[post_date_gmt] => 2025-08-13 09:06:19
[post_content] =>
Inleiding
Op 9 juli 2025 heeft Staatsraad advocaat-generaal Wattel een
conclusie uitgebracht over de uitleg van artikel 5.2, derde lid, van de Wet open overheid (Woo). Op grond van deze Woo-bepaling kan het verplicht zijn om persoonlijke beleidsopvattingen op een
geanonimiseerde wijze openbaar te maken. In de praktijk is er echter onduidelijkheid over de betekenis van de terminologie en de reikwijdte van de bepaling. De conclusie van de Staatsraad advocaat-generaal beoogt dan ook duidelijkheid te geven over de openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen.
Wet open overheid
De Wet open overheid is in werking getreden op 1 mei 2022 en regelt het recht op openbaarheid van publieke informatie. Hiermee moet de transparantie van het openbaar bestuur worden bewerkstelligd. Hieronder valt ook informatie over persoonlijke beleidsopvattingen, zoals ambtelijke adviezen. Uit artikel 5.2, eerste lid, van de Woo volgt dat informatie over persoonlijke beleidsopvattingen
niet hoeft te worden verstrekt wanneer de documenten zijn opgesteld voor intern beraad (beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan). Hiermee wordt dus een
uitzondering gemaakt op het uitgangspunt ‘openbaar, tenzij’ van de Woo. Als het echter gaat om ‘formele bestuurlijke besluitvorming’, moet de informatie (in een niet tot personen herleidbare vorm) toch worden verstrekt, zo lang de openbaarmaking het voeren van intern beraad niet onevenredig schaadt (art. 5.2, derde lid, van de Woo).
Aanleiding voor de conclusie
Artikel 5.2, derde lid, van de Woo is het onderwerp van een
uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat een adviserende memo van een gemeenteambtenaar aan een wethouder was opgesteld ten behoeve van intern beraad én ten behoeve van ‘
formele bestuurlijke besluitvorming’. De memo moest daarom openbaar worden gemaakt in een vorm die niet tot personen herleidbaar was. Hiertegen is het college van burgemeester en wethouders in hoger beroep gegaan. De Afdeling heeft vervolgens aan de Staatsraad advocaat-generaal gevraagd het begrip ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ uit te leggen en aan te geven wanneer openbaarmaking het intern beraad onevenredig zou kunnen schaden.
Conclusie van de A-G
Het begrip ‘formele bestuurlijke besluitvorming’
In zijn conclusie stelt de Staatsraad advocaat-generaal dat per geval zal moeten worden beantwoord wat onder ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ moet worden verstaan. Het begrip ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ is door de wetgever bewust vaag gelaten. Er kan dus categorisch weinig over worden gezegd. Er kan wel worden gezegd wat er
niet onder ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ valt, namelijk: stukken die (nog) niet bedoeld zijn voor besluitvorming door het bestuursorgaan. Hiermee worden (nog) interne stukken bedoeld, waarbij het mogelijk moet zijn om gedachten en concepten uit te wisselen.
Onevenredige schade aan het intern beraad
Ook het beoordelen of sprake is van onevenredige schade aan het intern beraad vereist een afweging per situatie. Wel moet het gaan om een merkbare hindering. Volgens de Staatsraad advocaat-generaal kan er in elk geval
schade aan intern beraad zijn als: 1) er een belemmering is op het goed functioneren van de overheid; 2) er gevaar is voor de eenheid van het kabinetsbeleid; 3) er derden betrokken zijn; en als 4) er een risico is op persoonlijke beschadiging van ambtenaren.
Beoordelingsschema
In de conclusie heeft de Staatsraad advocaat-generaal ook een
beoordelingsschema uitgewerkt wat kan worden doorlopen om artikel 5.2 van de Woo toe te passen:
- Staan er persoonlijke beleidsopvattingen in het document?
Zo nee, in beginsel openbaarmaking.
- Zo ja, is het document opgesteld ten behoeve van ‘formele bestuurlijke besluitvorming’?
Zo nee, mogelijkheid om de openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen te weigeren.
- Zo ja, openbaarmaking in een vorm die niet tot personen herleidbaar is, tenzij dit het intern beraad onevenredig schaadt of een ander belang (art. 5.1 Woo) opweegt tegen het belang van openbaarmaking.
Concluderend
Met de conclusie bevestigt de Staatsraad advocaat-generaal dat ook persoonlijke beleidsopvattingen openbaar moeten worden gemaakt als deze zijn opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming, tenzij wordt gemotiveerd dat het intern beraad daarmee zal worden geschaad. De betrokken partijen krijgen nu de mogelijkheid om te reageren op de conclusie, daarna zal de Afdeling uitspraak doen. Het is afwachten of de conclusie van de Staatsraad advocaat-generaal wordt overgenomen. De Afdeling is namelijk niet gebonden aan het advies van de Staatsraad advocaat-generaal, maar laat dit vaak wel
zwaar meewegen in haar besluitvorming.
Dit artikel is geschreven door
Rik Wevers en
Anne Verberne.

[post_title] => Openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen in het kader van de Wet open overheid
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => openbaarmaking-van-persoonlijke-beleidsopvattingen-in-het-kader-van-de-wet-open-overheid
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-08-27 09:44:18
[post_modified_gmt] => 2025-08-27 07:44:18
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45424
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 45584
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-10-14 12:05:54
[post_date_gmt] => 2025-10-14 10:05:54
[post_content] =>
Inleiding
Met de inwerkingtreding van de
Omgevingswet is de expliciete wettelijke bevoegdheid om een bouwstop op te leggen vervallen. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid niet meer ingezet kan worden, ook onder de Omgevingswet wordt de bouwstop gebruikt om bouwwerkzaamheden
stil te kunnen leggen.
Ruim anderhalf jaar na inwerkingtreding zijn er enkele uitspraken gedaan, waarin onder andere is ingegaan op de kwalificatie en de grondslag van de bouwstop. Ook heeft de Rechtbank Gelderland recent een uitspraak gedaan waarin is ingegaan op legaliseringsonderzoek en de vereiste belangenafweging. In dit artikel bespreken we de uitspraak en plaatsen we deze in het kader dat is gevormd in de eerdere rechtspraak.
De bouwstop: van Wabo naar Omgevingswet
De bouwstop is een bevoegdheid waarmee bouwwerkzaamheden stil kunnen worden gelegd. Dit is nodig wanneer er bijvoorbeeld een gevaarlijke situatie is ontstaan op de bouwplaats of wanneer bouwwerkzaamheden
permanente gevolgen hebben.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de grondslag voor de bouwstop neergelegd in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wabo komen te vervalen. Onder de Omgevingswet is de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop niet expliciet opgenomen. Uit de
Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever het opnemen van een expliciete bevoegdheid overbodig achtte. Artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin de sancties van het bestuursrecht zijn neergelegd, is voldoende ruim gedefinieerd om te dienen als
grondslag voor het opleggen van een bouwstop (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 962, nr. 3).
Eerdere jurisprudentie: verschillende kwalificaties van de bouwstop
In eerdere rechtspraak over de bouwstop onder de Omgevingswet is het opleggen van een bouwstop zowel als een last onder dwangsom als een last onder bestuursdwang gekwalificeerd.
Zo stelde het college van burgemeester en wethouders in een zaak dat een bouwstop kon worden gekwalificeerd als een last onder dwangsom. Hier ging de voorzieningenrechter in mee. Een last onder dwangsom kan echter niet zoals de bouwstop onder de Wabo mondeling worden opgelegd. In deze zaak werd daarom door de rechtbank geoordeeld dat een opgelegde bouwstop pas drie dagen later is ingegaan toen deze ook schriftelijk werd bevestigd [
ECLI:NL:RBZWB:2024:6167]. Zie ook een eerder
artikel dat wij hierover schreven, waarin wij concludeerden dat de last onder dwangsom niet geschikt is voor situaties waarbij de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd.
In andere zaken werd de bouwstop door de voorzieningenrechter gekwalificeerd als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang [
ECLI:NL:RBMNE:2024:5927 en
ECLI:NL:RBLIM:2024:9005]. Waar in de laatste zaak werd benoemd dat het ook mogelijk zou zijn geweest om de bouwstop als een last onder dwangsom op te leggen. Een
belangrijk verschil hierbij is dat het bij de last onder bestuursdwang wel mogelijk is om onmiddellijk de bouw stil te leggen wanneer sprake is van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb [
ECLI:NL:RBLIM:2024:9005].
Uitspraak van de Rechtbank Gelderland
[ECLI:NL:RBGEL:2025:8094]
In de meest recente zaak over de bouwstop draait het om een perceel waarop werkzaamheden zijn en worden uitgevoerd om een paardenpension te realiseren en exploiteren, dit terwijl dat niet is toegestaan volgens de huidige bestemming van het perceel. Hiermee begaat de eigenaar van het perceel een
overtreding van de Omgevingswet. Daarom heeft het college van burgemeester en wethouders de aanwezige uitvoerenden mondeling gelast om de werkzaamheden stil te leggen. Drie dagen later is dit schriftelijk bevestigd en is er een last onder dwangsom opgelegd om de werkzaamheden te beëindigen.
De Rechtbank Gelderland zet uiteen dat de grondslag voor de bouwstop nu ligt in artikel 18.1 van de Omgevingswet, en in dit geval artikel 125 van de Gemeentewet met het college als bevoegd gezag. Hierbij wordt aangesloten bij eerdere uitspraken zoals die van de Rechtbank Limburg [
ECLI:NL:RBLIM:2024:9005], de Rechtbank Den Haag [
ECLI:NL:RBDHA:2025:7265] en de Rechtbank Oost-Brabant [
ECLI:NL:RBOBR:2025:1296]. Als aan de bouwstop een last onder dwangsom wordt verbonden is de grondslag hiervoor artikel 5:32 Awb.
Verder oordeelt de rechtbank dat voor het opleggen van een bouwstop niet hoeft te worden onderzocht of de bouwwerkzaamheden kunnen worden gelegaliseerd (bijvoorbeeld door middel van een vergunningaanvraag). Deze lijn van jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was al eerder toegepast op de bouwstop onder de Omgevingswet door de Rechtbank Midden-Nederland [
ECLI:NL:RBMNE:2024:5927]. Daarnaast herhaalt de rechtbank dat de bouwstop een ordemaatregel is. Dit betekent dat er slechts een beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt voorafgaand aan het opleggen van een bouwstop.
Concluderend
Ondanks het ontbreken van een expliciete bevoegdheid wordt de bouwstop ook onder de Omgevingswet ingezet. Tot nu toe is de bouwstop in de rechtspraak gekwalificeerd als een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, waarbij de laatste meer mogelijkheden biedt indien de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd. Ook zijn verschillende jurisprudentielijnen voortgezet, waardoor onder andere is bevestigd dat alleen een
beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt en dat er geen legaliseringsonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Deze blog is mede geschreven door
Anne Verberne.

[post_title] => Mag dat nog wel, een bouwstop? De rechtspraak onder de Omgevingswet uitgelegd
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => mag-dat-nog-wel-een-bouwstop-de-rechtspraak-onder-de-omgevingswet-uitgelegd
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-10-14 14:17:13
[post_modified_gmt] => 2025-10-14 12:17:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45584
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1495
[max_num_pages] => 150
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] =>
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 7decfeb1ad2ba5ddb922b55757854701
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:8d823a90c529710d00451fccf8663dad
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Inleiding Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de expliciete wettelijke bevoegdheid om een bouwstop op te leggen vervallen. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid niet meer ingezet kan...
Lees meer
Uit onderzoek naar de kwaliteit van gedeponeerde 403-verklaringen in Nederland blijkt dat veel 403-verklaringen niet voldoen aan de wettelijke eisen. In het onderzoek werden ruim 250 403-verklaringen onderzocht, een aanzienlijk...
Lees meer
Op 16 september 2025 wees de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag vonnis in een kort geding tussen Promotion Care B.V. (PMC) en RME Solutions B.V. (RME). PMC verkoopt onder...
Lees meer
De ACM heeft op 26 juni 2025 ter wijziging van de Netcode elektriciteit, het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken gepubliceerd. Hierop is aan eenieder gelegenheid geboden om een zienswijze in te dienen....
Lees meer
Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ook de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking getreden. De Wkb heeft grote veranderingen aangebracht in het bouwrecht, waaronder de...
Lees meer
Wat is non-conformiteit? Een product is non-conform wanneer het niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst en gerechtvaardigde verwachtingen mag verwachten. Het moet geschikt zijn...
Lees meer
Soms zit een belangrijk artikel voor de praktijk goed verstopt in de wetgeving. De wirwar aan regels in het omgevingsrecht maakt het er ook niet eenvoudiger op. Zo lijkt artikel...
Lees meer
Stel je voor: je bent merkhouder of auteursrechthebbende, en plots zie je dat iemand op het punt staat jouw idee of product te kopiëren of te gebruiken zonder jouw toestemming....
Lees meer
Op 6 augustus heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een overzichtsuitspraak gedaan over planschade. In de overzichtsuitspraak geeft de Afdeling de hoofdlijnen weer van de rechtspraak...
Lees meer
Inleiding Op 9 juli 2025 heeft Staatsraad advocaat-generaal Wattel een conclusie uitgebracht over de uitleg van artikel 5.2, derde lid, van de Wet open overheid (Woo). Op grond van deze...
Lees meer