WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[paged] => 0
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 19
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1495
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 0, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 45584
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-10-14 12:05:54
[post_date_gmt] => 2025-10-14 10:05:54
[post_content] => Inleiding
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de expliciete wettelijke bevoegdheid om een bouwstop op te leggen vervallen. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid niet meer ingezet kan worden, ook onder de Omgevingswet wordt de bouwstop gebruikt om bouwwerkzaamheden stil te kunnen leggen.
Ruim anderhalf jaar na inwerkingtreding zijn er enkele uitspraken gedaan, waarin onder andere is ingegaan op de kwalificatie en de grondslag van de bouwstop. Ook heeft de Rechtbank Gelderland recent een uitspraak gedaan waarin is ingegaan op legaliseringsonderzoek en de vereiste belangenafweging. In dit artikel bespreken we de uitspraak en plaatsen we deze in het kader dat is gevormd in de eerdere rechtspraak.
De bouwstop: van Wabo naar Omgevingswet
De bouwstop is een bevoegdheid waarmee bouwwerkzaamheden stil kunnen worden gelegd. Dit is nodig wanneer er bijvoorbeeld een gevaarlijke situatie is ontstaan op de bouwplaats of wanneer bouwwerkzaamheden permanente gevolgen hebben.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de grondslag voor de bouwstop neergelegd in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wabo komen te vervalen. Onder de Omgevingswet is de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop niet expliciet opgenomen. Uit de
Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever het opnemen van een expliciete bevoegdheid overbodig achtte. Artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin de sancties van het bestuursrecht zijn neergelegd, is voldoende ruim gedefinieerd om te dienen als grondslag voor het opleggen van een bouwstop (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 962, nr. 3).
Eerdere jurisprudentie: verschillende kwalificaties van de bouwstop
In eerdere rechtspraak over de bouwstop onder de Omgevingswet is het opleggen van een bouwstop zowel als een last onder dwangsom als een last onder bestuursdwang gekwalificeerd.
Zo stelde het college van burgemeester en wethouders in een zaak dat een bouwstop kon worden gekwalificeerd als een last onder dwangsom. Hier ging de voorzieningenrechter in mee. Een last onder dwangsom kan echter niet zoals de bouwstop onder de Wabo mondeling worden opgelegd. In deze zaak werd daarom door de rechtbank geoordeeld dat een opgelegde bouwstop pas drie dagen later is ingegaan toen deze ook schriftelijk werd bevestigd [ECLI:NL:RBZWB:2024:6167]. Zie ook een eerder artikel dat wij hierover schreven, waarin wij concludeerden dat de last onder dwangsom niet geschikt is voor situaties waarbij de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd.
In andere zaken werd de bouwstop door de voorzieningenrechter gekwalificeerd als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang [ECLI:NL:RBMNE:2024:5927 en ECLI:NL:RBLIM:2024:9005]. Waar in de laatste zaak werd benoemd dat het ook mogelijk zou zijn geweest om de bouwstop als een last onder dwangsom op te leggen. Een belangrijk verschil hierbij is dat het bij de last onder bestuursdwang wel mogelijk is om onmiddellijk de bouw stil te leggen wanneer sprake is van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb [ECLI:NL:RBLIM:2024:9005].
Uitspraak van de Rechtbank Gelderland
[ECLI:NL:RBGEL:2025:8094]
In de meest recente zaak over de bouwstop draait het om een perceel waarop werkzaamheden zijn en worden uitgevoerd om een paardenpension te realiseren en exploiteren, dit terwijl dat niet is toegestaan volgens de huidige bestemming van het perceel. Hiermee begaat de eigenaar van het perceel een overtreding van de Omgevingswet. Daarom heeft het college van burgemeester en wethouders de aanwezige uitvoerenden mondeling gelast om de werkzaamheden stil te leggen. Drie dagen later is dit schriftelijk bevestigd en is er een last onder dwangsom opgelegd om de werkzaamheden te beëindigen.
De Rechtbank Gelderland zet uiteen dat de grondslag voor de bouwstop nu ligt in artikel 18.1 van de Omgevingswet, en in dit geval artikel 125 van de Gemeentewet met het college als bevoegd gezag. Hierbij wordt aangesloten bij eerdere uitspraken zoals die van de Rechtbank Limburg [ECLI:NL:RBLIM:2024:9005], de Rechtbank Den Haag [ECLI:NL:RBDHA:2025:7265] en de Rechtbank Oost-Brabant [ECLI:NL:RBOBR:2025:1296]. Als aan de bouwstop een last onder dwangsom wordt verbonden is de grondslag hiervoor artikel 5:32 Awb.
Verder oordeelt de rechtbank dat voor het opleggen van een bouwstop niet hoeft te worden onderzocht of de bouwwerkzaamheden kunnen worden gelegaliseerd (bijvoorbeeld door middel van een vergunningaanvraag). Deze lijn van jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was al eerder toegepast op de bouwstop onder de Omgevingswet door de Rechtbank Midden-Nederland [ECLI:NL:RBMNE:2024:5927]. Daarnaast herhaalt de rechtbank dat de bouwstop een ordemaatregel is. Dit betekent dat er slechts een beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt voorafgaand aan het opleggen van een bouwstop.
Concluderend
Ondanks het ontbreken van een expliciete bevoegdheid wordt de bouwstop ook onder de Omgevingswet ingezet. Tot nu toe is de bouwstop in de rechtspraak gekwalificeerd als een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, waarbij de laatste meer mogelijkheden biedt indien de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd. Ook zijn verschillende jurisprudentielijnen voortgezet, waardoor onder andere is bevestigd dat alleen een beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt en dat er geen legaliseringsonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Deze blog is mede geschreven door Anne Verberne.
[post_title] => Mag dat nog wel, een bouwstop? De rechtspraak onder de Omgevingswet uitgelegd
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => mag-dat-nog-wel-een-bouwstop-de-rechtspraak-onder-de-omgevingswet-uitgelegd
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-10-14 14:17:13
[post_modified_gmt] => 2025-10-14 12:17:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45584
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 45545
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-09-25 14:08:13
[post_date_gmt] => 2025-09-25 12:08:13
[post_content] => Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ook de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking getreden. De Wkb heeft grote veranderingen aangebracht in het bouwrecht, waaronder de (gefaseerde) verplaatsing van de toetsing van een bouwwerk aan de bouwtechnische eisen van het bestuursorgaan naar een private partij: de kwaliteitsborger. In dit artikel bespreken wij het nieuwe stelsel van de Wkb en de gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming van derden.
Achtergrondinformatie: ‘de knip’ (technische bouwactiviteit en ruimtelijke bouwactiviteit)
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn de regels voor het bouwen van een bouwwerk veranderd. Er wordt sindsdien onderscheid gemaakt tussen het technische deel en het ruimtelijke deel. Het technische deel valt onder de technische bouwactiviteit, hierbij gaat het om de vraag of het bouwwerk voldoet aan de technische regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het ruimtelijke deel valt onder de omgevingsplanactiviteit, hierbij wordt er gekeken of er wordt voldaan aan de regels voor de fysieke leefomgeving.
Gevolgklassen, de technische bouwactiviteit & de kwaliteitsborger
Bouwwerken zijn ingedeeld in gevolgklassen: hoe minder ingrijpend de gevolgen zijn als er een bouwtechnische fout zou zijn, hoe lager de gevolgklasse. Onder gevolgklasse 1 vallen bijvoorbeeld woningen en eenvoudige bedrijfsgebouwen (zie art. 2.17 Bbl), in gevolgklasse 3 gaat het daarentegen bijvoorbeeld om ziekenhuizen en gebouwen hoger dan 70 meter. De Wkb introduceert een gefaseerde invoering van de nieuwe regels, op 1 januari 2024 zijn de nieuwe regels voor kwaliteitsborging daarom alleen ingegaan voor gevolgklasse 1.
Voor bouwwerken in gevolgklasse 1 is geen vergunning voor de technische bouwactiviteit nodig. In plaats daarvan moet door een kwaliteitsborger worden gecontroleerd of is voldaan aan de regels uit het Bbl. Er geldt een meldplicht: vier weken voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden dient een bouwmelding te worden gedaan én twee weken voorafgaand aan de feitelijk ingebruikname van het bouwwerk dient een gereedmelding te worden gedaan (art. 2.18 en 2.21 Bbl).
De kwaliteitsborger
De kwaliteitsborger is een onafhankelijke private partij die wordt ingehuurd door de initiatiefnemer van het bouwwerk en controleert dus of er wordt voldaan aan de technische bouwregels. De kwaliteitsborger moet op grond van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) staan ingeschreven in het register van de overheid en voldoen aan verschillende wettelijke eisen.
Vóór de start van de bouw voert de kwaliteitsborger een risicobeoordeling uit, er wordt hierbij gekeken of er risico’s zijn dat er niet aan de bouwtechnische regels zal worden voldaan. Vervolgens stelt de kwaliteitsborger een borgingsplan vast, hierin worden eventuele maatregelen opgenomen om de risico’s te voorkomen. Dit borgingsplan is een onderdeel van bouwmelding die dient te worden gedaan voorafgaand aan de bouw (art. 2.19 Bbl). Tijdens de bouw voert de kwaliteitsborger het borgingsplan uit. Wanneer de bouw is afgerond geeft de kwaliteitsborger een verklaring af dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels van het Bbl.
Rechtsbescherming: wat als derden tegen het bouwplan willen opkomen vanwege het niet voldoen aan het Bbl?
De toetsing aan de bouwtechnische eisen is dus verplaatst van het bestuursorgaan (die voorheen de vergunningaanvraag beoordeelde) naar de kwaliteitsborger. Tegen het besluit van het bestuursorgaan op de vergunningaanvraag konden derden in bezwaar en beroep gaan. Nu de situatie is veranderd doet de volgende vraag zich voor: als derden, bijvoorbeeld omwonenden, stellen dat het bouwwerk niet zal voldoen of voldoet aan de bouwtechnische regels uit het Bbl, welke mogelijkheden hebben zij dan?
De bouwmelding, waarvan het borgingsplan onderdeel is, wordt niet inhoudelijk getoetst door het bestuursorgaan, er is daarom geen sprake van een beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaan (stb 2022, 145, p. 29). De rechtsgang naar de bestuursrechter staat hierdoor niet meer open. De enige vorm van rechtsbescherming die hierdoor overblijft is handhaving, hierover is de volgende passage relevant:
“Het feit dat gemeenten geen preventieve toetsingstaak hebben, betekent niet dat er alleen achteraf gereageerd kan worden op zaken die fout zijn gegaan. Toezicht en handhaving kan ook in een vroeg stadium ingezet worden om een onveilig of ongezonde situatie te voorkomen of te beëindigen. Als in het kader van het toezicht uit eigen waarneming of signalen van bijvoorbeeld derden blijkt dat de bouwtechnische regels zijn overtreden of dreigen te worden overtreden, kan de gemeente – indien zij daartoe aanleiding ziet – handhavend optreden en zo nodig een handhavingsinstrument inzetten dat rekening houdt met de risico’s.” (stb 2022, 145, p. 41).
Derden, zoals omwonenden, kunnen dus wel via de gemeente een handhavingsverzoek indienen, dit kan ook al in een vroeg stadium.
Concluderend
Met de inwerkingtreding van de Wkb zijn de mogelijkheden van rechtsbescherming van derden/omwonenden ingrijpend veranderd. Waar zij voorheen in bezwaar en beroep konden gaan tegen een verleende omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit is er nu sprake van een bouwmelding. Gezien de bouwmelding geen beschikking is staat alleen handhaving open. Voor nu geldt dit alleen voor bouwwerken in gevolgklasse 1, de komende jaren zal dit ook uitgebreid worden naar grotere bouwwerken in de andere gevolgklassen.
[post_title] => De kwaliteitsborger ‘beslist’, maar wie beschermt de buren?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-kwaliteitsborger-beslist-maar-wie-beschermt-de-buren
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-25 14:08:13
[post_modified_gmt] => 2025-09-25 12:08:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45545
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 45499
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-09-01 15:37:00
[post_date_gmt] => 2025-09-01 13:37:00
[post_content] => Soms zit een belangrijk artikel voor de praktijk goed verstopt in de wetgeving. De wirwar aan regels in het omgevingsrecht maakt het er ook niet eenvoudiger op. Zo lijkt artikel 8.0a van het Bkl duidelijk: het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) geldt alleen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Simpel, zou je zeggen. Maar zo simpel is het niet. In deze blog leg ik uit waarom het ETFAL-criterium óók geldt bij veel OPA’s.
I. Het juridisch kader
Hoe beoordeel je een omgevingsplanactiviteit (OPA)?
Volgens artikel 8.0a lid 1 Bkl moet een vergunning worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de binnenplanse beoordelingsregels. Voldoet een initiatief aan die regels, dan móet de vergunning dus worden verleend. Dat lijkt geen ruimte te laten voor een weigering op andere gronden.
Dat kennen we uit de Wabo, het zogenoemde limitatief-imperatieve stelsel: als de voorwaarden waren vervuld, moest de vergunning worden verleend. Toch bood de Wabo wél extra ruimte. Artikel 2.12 Wabo bepaalde namelijk dat alleen afgeweken kon worden als er geen strijd was met de goede ruimtelijke ordening. Daardoor gold destijds altijd een dubbele toets:
- voldoet het initiatief aan de planregels, en
- is het ook in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Zo kon een vergunning alsnog worden geweigerd ook al voldeed het initiatief aan de afwijkingsregels uit het bestemmingsplan.
II. Wabo vs. Omgevingswet
Onder de Omgevingswet lijkt dit anders. Artikel 8.0a lid 1 Bkl zegt immers: als aan de binnenplanse beoordelingsregels is voldaan, moet de vergunning worden verleend. Daarmee lijkt er geen ruimte meer voor het afwegen van andere ruimtelijk relevante omstandigheden. Een duidelijke breuk met het verleden dus.
III. De rol van de Bruidsschat
Om dat te ondervangen is artikel 22.281 van de Bruidsschat ingevoerd. Dit artikel bepaalt dat als een regel in het tijdelijke deel van het omgevingsplan verplicht tot vergunningverlening, deze verplichting moet worden gelezen als een bevoegdheid.
“Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.”
De vraag is dan: waar moet die bevoegdheid aan worden getoetst? Het oude criterium van de goede ruimtelijke ordening geldt immers niet meer. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft daarover duidelijkheid gegeven (o.a. ECLI:NL:RVS:2025:1183):
“Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, nr. 400, blz. 936) volgt dat de wetgever met de invoering van deze overgangsrechtelijke regeling een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen. En zoals hiervoor reeds uiteengezet geldt onder het oude recht als eis dat zich bij de toepassing van de bevoegdheid geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen. Per 1 januari 2024 geldt als eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.”
Kortom: ook bij binnenplanse afwijkingen moet dus aan het ETFAL-criterium worden getoetst.
Dat betekent dat artikel 8.0a Bkl altijd in samenhang moet worden gelezen met artikel 22.281 van de Bruidsschat. Inmiddels bevestigt de Afdeling dit ook consequent in haar rechtspraak (bijv. ECLI:NL:RVS:2024:4624).
Wel is de systematiek niet altijd even helder. De meeste binnenplanse afwijkingsregels zijn namelijk kan-bepalingen en geen verplichtingen. Toch lijkt de Bruidsschat zo te moeten worden uitgelegd dat het ETFAL-criterium in alle gevallen geldt – in lijn met de bedoeling van een neutrale overgang van de Wabo naar de Omgevingswet.
IV. En hoe zit het met bouwen?
Een bijzonder geval is de bouwactiviteit. Onder de Wabo gold dit als hét voorbeeld van het limitatief-imperatieve stelsel: als het bouwplan voldeed, moest de vergunning worden verleend.
De rechtspraak hierover loopt enigszins uiteen:
- Rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2025:5299) oordeelde dat bij bouwen geen ruimte is voor
een belangenafweging of een ETFAL-toets. Voldoet het bouwplan aan de regels van het omgevingsplan, dan moet de vergunning worden verleend.
- Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2025:1700) dacht daar anders over en vond dat het ETFAL-criterium óók bij bouwen een rol speelt.
Deze laatste uitspraak schuurt echter met de bedoeling van de wetgever, die juist
géén wijziging wilde aanbrengen in het limitatief-imperatieve stelsel voor bouwen. Andere rechtbanken sluiten zich meer aan bij het oordeel van Limburg (o.a. Rb. Midden-Nederland,
ECLI:NL:RBMNE:2024:6427).
V. Lessen voor de praktijk
Wat betekent dit alles?
- Het ETFAL-criterium geldt ook bij een binnenplanse OPA, ondanks de suggestie in artikel 8.0a Bkl dat dit niet zo zou zijn.
- Voor een bouwactiviteit (OPA voor bouwen) geldt het ETFAL-criterium niet. Daar blijft het limitatief-imperatieve stelsel leidend.
- Voor een BOPA geldt uiteraard ook het ETFAL-criterium.

[post_title] => ETFAL-criterium geldt óók bij binnenplanse omgevingsplanactiviteit (OPA)
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => etfal-criterium-geldt-ook-bij-binnenplanse-omgevingsplanactiviteit-opa
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-09-01 15:37:00
[post_modified_gmt] => 2025-09-01 13:37:00
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45499
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 45482
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-08-26 14:52:14
[post_date_gmt] => 2025-08-26 12:52:14
[post_content] => Op 6 augustus heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een overzichtsuitspraak gedaan over planschade. In de overzichtsuitspraak geeft de Afdeling de hoofdlijnen weer van de rechtspraak over tegemoetkoming bij planschade. De overzichtsuitspraak vormt daarmee een uitgebreide samenvatting van de planschadejurisprudentie van de afgelopen jaren. In dit artikel bespreken wij kort wat
het planschaderecht is en bespreken we een aantal relevante aandachtspunten uit de uitspraak.
Planschade & nadeelcompensatie
Planschade is geregeld in
de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en omvat de schade die wordt geleden als gevolg van veranderingen in ruimtelijke plannen (gebiedsontwikkeling). Een voorbeeld van planschade is wanneer door middel van een wijziging in het bestemmingsplan woningbouw toegestaan wordt in een gebied waar dit voorheen niet toegestaan was. Hierdoor kunnen woningeigenaren van omliggende percelen schade leiden als er woningen worden gebouwd op een plek waar zij voorheen vrij uitzicht hadden. Dit levert mogelijk waardevermindering van de woning op, deze schade kan dan worden geclaimd bij de gemeente.
Met de inwerkingtreding van
de Omgevingswet is de Wro vervallen en is de planschaderegeling vervangen door de nadeelcompensatieregeling. Naast het gebruik van een andere term zijn er ook inhoudelijke verschillen tussen planschade en nadeelcompensatie. Over de overgang van planschade naar nadeelcompensatie schreven wij al eerder een
artikel. Ondanks het vervallen van de planschaderegeling heeft de Afdeling een nieuwe overzichtsuitspraak gedaan over planschade. Dit omdat volgens het overgangsrecht van de Omgevingswet nog 5 jaar het oude planschaderecht geldt voor schadeveroorzakende besluiten genomen vóór 1 januari 2024. Het oude planschaderecht blijft hierdoor voorlopig nog relevant.
Overzichtsuitspraak 6 augustus 2025
In de overzichtsuitspraak gaat de Afdeling uitgebreid in op het bevoegde bestuursorgaan bij planschade, de schadeoorzaken, het al dan niet verkeren in een nadeligere planologische positie (planologische vergelijking) en de daaruit volgende schade en de vervolgvraag of deze schade aanleiding geeft tot een tegemoetkoming. Daarnaast gaat de Afdeling in op het normaal maatschappelijk risico en verschillende procedurele aspecten. Enkele aspecten zullen wij hieronder nader toelichten.
Bevoegd bestuursorgaan
Welk bestuursorgaan bevoegd is om een besluit te nemen over de planschadeaanvraag is afhankelijk van de planologische maatregel. Als de schade voortvloeit uit een bepaling uit het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, als de schade voortvloeit uit een bepaling uit een provinciale verordening is het college van gedeputeerde staten bevoegd.
Planologische vergelijking
Voorwaarde voor het toerekenen van planschade is dat de aanvrager in een nadeligere positie moet verkeren door de wijziging in het planologische regime. Hiervoor dient een vergelijking te worden gemaakt tussen wat op grond van het oude en het nieuwe regime is toegestaan. Bij de beoordeling mag alleen gekeken naar ruimtelijke gevolgen die bovendien objectief te verwachten zijn.
Onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte planschade. Van directe planschade is sprake als de planologische wijziging zich voordoet op de grond van degene die schade lijdt. Indirecte planschade ontstaat door planologische wijzigingen op gronden van derden.
Normaal maatschappelijk risico
Als schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt komt de schade niet voor vergoeding in aanmerking. Het normaal maatschappelijk risico ziet op normale maatschappelijke ontwikkelingen die in de lijn der verwachtingen liggen, het idee hierachter is dat iedereen in de maatschappij ooit geconfronteerd zal worden met juridische veranderingen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moet de planschade dus hoger zijn dan het normaal maatschappelijk risico. Het normaal maatschappelijk risico ligt op een drempel van minimaal 2 procent.
Tegemoetkoming anderszins verzekerd
Tegemoetkoming voor planschade is alleen mogelijk indien dit niet anderszins verzekerd is. Er mag dus niet reeds op een andere manier zijn gecompenseerd voor de schade. Wanneer er bijvoorbeeld compensatie in natura heeft plaatsvonden bestaat er geen recht meer op tegemoetkoming door middel van een geldbedrag.
Procedurele aspecten
De Afdeling sluit de overzichtsuitspraak af met een bespreking van verschillende procedurele aspecten, zoals bewijslast en deskundigenadvisering. Voor deskundigenadvisering gaat de Afdeling onder andere uitgebreid in op de aanwijzing, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van adviseurs.
Concluderend
Alhoewel de overzichtsuitspraak geen inhoudelijke wijzigingen brengt in het planschaderecht is de Afdeling wel uitgebreid ingegaan op de geldende rechtspraak over planschade. Hiermee geeft de Afdeling een duidelijke samenvatting met verwijzingen naar de verschillende rechtspraak over alle onderdelen van het planschaderecht en kwesties die in de praktijk vaak voorkomen.

[post_title] => Planschade in vogelvlucht: lessen uit de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => planschade-in-vogelvlucht-lessen-uit-de-overzichtsuitspraak-van-6-augustus-2025
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-08-26 14:52:14
[post_modified_gmt] => 2025-08-26 12:52:14
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45482
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 45446
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-08-07 15:20:25
[post_date_gmt] => 2025-08-07 13:20:25
[post_content] =>
Inleiding
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 9 juli 2025 een interessante
(tussen)uitspraak gedaan over de voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan. De Afdeling slaat daarmee een nieuwe koers in door publiekrechtelijke borging in bepaalde gevallen
verplicht te stellen. In dit artikel bespreken wij het geschil, de oude jurisprudentielijn en de koerswijziging die de Afdeling heeft gemaakt.
Het geschil
De (tussen)uitspraak van de Afdeling draait om het bestemmingsplan Parkhaven in Rotterdam, dat voorziet in de bouw van woontorens rondom de Euromast. In het bestemmingsplan is opgenomen dat het plangebied een
hoogwaardige groene inrichting moet hebben, en dat dit noodzakelijk is voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Tegen het bestemmingsplan is door verschillende partijen beroep ingesteld, onder andere over de toename van verkeers- en parkeerhinder en de aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De Afdeling oordeelt dat verschillende onderdelen van het bestemmingsplan, waaronder de hoogwaardige groene inrichting van het gebied, niet concreet genoeg zijn uitgewerkt in het bestemmingsplan. Zij moeten dan ook door bijvoorbeeld een voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd worden in de planregels.
Voorwaardelijke verplichting in bestemmingsplan
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet werd in bestemmingsplannen geregeld welke vormen van gebruik en welke ontwikkelingen waren toegestaan op een bepaalde locatie. Dit werd ook wel ‘toelatingsplanologie’ genoemd. Een bestemmingsplan kon dan ook geen gebodsbepalingen bevatten (onvoorwaardelijke verplichtingen). In een bestemmingsplan kon echter wel een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Een voorwaardelijke verplichting houdt in dat een bepaalde vorm van gebruik of ontwikkeling is toegestaan, op de
voorwaarde dat aan een bepaalde verplichting (het uitvoeren van een bepaalde ruimtelijke maatregel) wordt voldaan.
Oude jurisprudentielijn
Het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in een bestemmingsplan was op grond van de oude jurisprudentielijn niet verplicht. De ruimtelijke maatregel die moest worden genomen voordat een bepaalde ontwikkeling was toegestaan kon bijvoorbeeld ook via privaatrechtelijke afspraken worden vastgelegd. Of er werd volstaan met een
toezegging van de gemeente dat de ruimtelijke maatregelen zouden worden getroffen. Een voorwaardelijke verplichting hoefde dus niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen als de gemeenteraad het in haar macht had om zelf de voorwaardelijke verplichting te treffen. Was dit niet het geval, en was de voorwaardelijke verplichting wel noodzakelijk voor een goede ruimtelijke ordening, dan moest het wel in de planregels worden opgenomen.
Koerswijziging door de Afdeling
De Afdeling is een nieuwe koers ingeslagen. Maatregelen die vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn, moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij de maatregelen al op een andere wijze publiekrechtelijk zijn geborgd. Het opnemen in het bestemmingsplan verzekert namelijk de publiekrechtelijke borging van de realisatie en de instandhouding van de maatregel.
Een toezegging of een privaatrechtelijke afspraak over de uitvoerding of instandhouding van de maatregelen is dus niet langer voldoende. Dit levert volgens de Afdeling namelijk onvoldoende afdwingbare waarborgen voor derden en is daarnaast
in strijd met de rechtszekerheid.
De Afdeling noemt specifiek nog drie situaties waarin een voorwaardelijke verplichting sowieso in de planregels moet worden opgenomen:
- Wanneer het bevoegd gezag eigenaar of beheerder is van de gronden waarop de voorwaardelijke verplichting moet worden genomen;
- Wanneer het bevoegd gezag in de toekomst eigenaar of beheerder wordt van de gronden waarop de voorwaardelijke verplichting moet worden genomen en toezegt de ruimtelijke maatregelen te realiseren en in stand te houden;
- Wanneer een privaatrechtelijke afspraak is gemaakt over de voorwaardelijke verplichting.
In deze gevallen zijn er dus onvoldoende afdwingbare waarborgen voor derden en is het opnemen van de voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan dus
noodzakelijk voor hun rechtspositie.
Concluderend
Met deze verduidelijking heeft de Afdeling een belangrijke uitspraak gedaan over gebiedsontwikkeling en wordt de rechtszekerheid van bedrijven en burgers in plangebieden versterkt. Ook onder de
Omgevingswet en het omgevingsplan (de opvolger van het bestemmingsplan) is het mogelijk om voorwaardelijke verplichtingen op te nemen. De verwachting is dan ook dat de lijn van de Afdeling ook bij omgevingsplannen zal worden doorgezet.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Voorwaardelijke verplichting verplicht: belangrijke koerswijziging
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => voorwaardelijke-verplichting-verplicht-belangrijke-koerswijziging
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-08-07 15:20:25
[post_modified_gmt] => 2025-08-07 13:20:25
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45446
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 45317
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-07-15 14:38:57
[post_date_gmt] => 2025-07-15 12:38:57
[post_content] => De rechtbank Overijssel heeft op 20 juni 2025 uitspraak gedaan over de vraag of een erfafscheiding al dan niet
vergunningvrij is onder
de Omgevingswet. De regels over erfafscheidingen zijn met de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in de Bruidsschat en vervolgens verder verduidelijkt in de Vangnetregeling Omgevingswet. In deze uitspraak past de rechtbank de regels uit de Vangnetregeling toe om te bepalen of de erfafscheiding vergunningplichtig is.
Het geschil voor de rechtbank Overijssel
Een eigenaar van een perceel heeft een stenen erfafscheiding gebouwd op zijn erf, met daarvoor grindpalen en gestapelde betonblokken om de stenen erfafscheiding te beschermen tegen beschadiging. De erfafscheiding en de betonblokken hebben een hoogte tussen de 1,95 en 2,00 meter. Naast de erfafscheiding ligt een pad met daar aangrenzend het perceel van eisers (met daarop een woning en een mantelzorgwoning). Eisers stellen dat het pad is versmald door de betonblokken waardoor hun perceel niet meer goed bereikbaar is voor hulpdiensten. De betonblokken en de grindpalen kwalificeren ook als een erfafscheiding. Volgens eisers is er sprake van een overtreding omdat de erfafscheiding
vergunningplichtig zou zijn.
Nadat de rechtbank heeft geconcludeerd dat er onder het oude recht (het Besluit omgevingsrecht) inderdaad sprake was van een vergunningplicht wordt beoordeeld of dit ook het geval is onder de Omgevingswet.
Erfafscheiding vergunningvrij onder de Omgevingswet?
De regels over
erfafscheidingen zijn in de Omgevingswet geregeld in de bruidsschat. De
bruidsschat is een set van regels die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van Rijksniveau naar decentraal niveau zijn gezet (opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan). Gemeentes mogen deze regels vervolgens overnemen, aanpassen of laten vervallen.
Volgens de bruidsschat is een erfafscheiding “
achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied” tot 2,00 meter hoog vergunningvrij (art. 22.27 sub f onder 3 Bruidsschat). Deze eis heeft echter tot verwarring geleid, onduidelijk was of hiermee de een ‘voorgevelrooilijn’ werd bedoeld of dat de lijn de hoek van het gebouw ook moest worden omgetrokken. Zo niet, zouden erfafscheidingen aan de zijkanten van percelen tot 2,00 meter hoog vergunningvrij kunnen zijn. Dit terwijl veel gemeentes voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een streng beleid voerden op schuttingen, vooral hoekwoningen waarbij hoge schuttingen volgens de gemeentes het straatbeeld aantasten. Door het verschil tussen de oude wetgeving en de bruidsschat is er medio 2024 een Vangnetregeling geïntroduceerd. In de Vangnetregeling zijn de regels over erfafscheidingen aangevuld. In de Vangnetregeling is verduidelijkt dat het gaat om “
de lijn die loopt langs de voorkant van het hoofdgebouw en vanaf daar evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen”. Hiermee is duidelijk geworden dat de lijn eerst langs de voorgevel van het gebouw loopt en vervolgens langs de zijgevel mee de hoek om gaat. De Rechtbank Overijssel past de Vangnetregeling voor het eerst toe en concludeert dat de erfafscheiding ook onder de Omgevingswet vergunningplichtig is.
Concluderend
De onduidelijkheid over het al dan niet vergunningplichtig zijn van erfafscheidingen onder de Omgevingswet is met
de Vangnetregeling Omgevingswet aangepakt. De Rechtbank Overijssel heeft de Vangnetregeling nu toegepast in de jurisprudentie, waardoor in deze zaak ook onder de Omgevingswet de erfafscheiding vergunningplichtig is.

[post_title] => Erfafscheidingen onder de omgevingswet: de bruidsschat en de vangnetregeling
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => erfafscheidingen-onder-de-omgevingswet-de-bruidsschat-en-de-vangnetregeling
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-07-15 14:38:57
[post_modified_gmt] => 2025-07-15 12:38:57
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45317
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 45155
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-12 12:13:19
[post_date_gmt] => 2025-06-12 10:13:19
[post_content] => Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) weer een belangrijke uitspraak gedaan over natuurvergunningen, stikstof en intern salderen, dit maal in het kader van
woningbouw op bemeste landbouwgrond. De Afdeling oordeelt dat intern salderen met stikstofuitstoot van algemene regels (het bemesten van grond) niet is toegestaan tijdens de voortoets en sluit daarbij aan bij de jurisprudentielijn die geldt sinds eind 2024 voor intern salderen met natuur- en milieutoestemmingen. In dit artikel bespreken wij de geldende jurisprudentielijn over intern salderen en de nieuwe uitspraak van de Afdeling.
Jurisprudentielijn intern salderen (sinds 2024)
Veel projecten, zoals nieuwe woningbouw, hebben mogelijke nadelige gevolgen voor
Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie die ze veroorzaken. Deze projecten worden Natura 2000-activiteiten genoemd. Uit het natuurbeschermingsrecht volgt dat moet worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat er significante gevolgen zullen zijn voor het Natura 2000-gebied om te bepalen of een natuurvergunning kan worden verleend. Hiervoor wordt eerst een voortoets uitgevoerd, als uit de voortoets volgt dat negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten is er geen natuurvergunning nodig. Wanneer dit niet het geval is moet er een passende beoordeling worden gemaakt, in dat geval zal een natuurvergunning nodig zijn om het project uit te voeren.
Tot december 2024 mocht tijdens de voortoets worden gekeken naar intern salderen: het vergelijken van de toekomstige stikstofuitstoot met de huidige referentiesituatie. Als er dan geen sprake was van een toename was er geen natuurvergunning vereist. Op 18 december 2024 heeft de Afdeling de jurisprudentielijn over intern salderen echter gewijzigd met de Rendac-uitspraak. Sindsdien is intern salderen niet meer toegestaan tijdens de voortoets (er mag dan alleen nog worden gekeken naar het project op zichzelf). Intern salderen kan alleen worden ingezet tijdens de passende beoordeling. Hierdoor gelden er strengere voorwaarden voor intern salderen. Intern salderen is namelijk aangemerkt als een mitigerende maatregel wat betekent dat er moet worden voldaan aan het additionaliteitsvereiste (de maatregel mag niet nodig zijn om de staat van de natuur in stand te houden of te verbeteren). Het gevolg hiervan is dat er in veel gevallen een natuurvergunning nodig zal zijn.
Eerder schreven wij een
artikel waarin we uitgebreid ingaan op de Rendac-uitspraak.
Achtergrond van de zaak
Een projectontwikkelaar wil woningen bouwen op
agrarische gronden. Het college van gedupeerde staten heeft een positieve weigering gegeven voor een natuurvergunning voor het woningbouwproject (bouw en gebruik van 162 woningen). Op grond van intern salderen leidt het project namelijk tot een gelijkblijvende of lagere stikstofdepositie dan de referentiesituatie (algemene regels over bemesten), daarom is er volgens het college geen vergunning vereist. Het college oordeelt dat intern salderen mogelijk is in dit geval. Op de betreffende gronden was eerst bemesten toegestaan, doordat de agrarische gronden niet langer worden bemest komt er stikstofruimte vrij voor het bouwen van de woningen. Dit werd gedaan tijdens de voortoets, gebaseerd op kennis toentertijd kon dit omdat het vóór de Rendac-uitspraak was.
Uitspraak ABRvS
Van belang is dat het in deze zaak draait om een andere vorm van intern salderen dan aan de orde was in de Rendac-uitspraak. In de Rendac-uitspraak ging het om intern salderen waarbij er werd gekeken naar
natuurvergunningen of milieu toestemmingen. Hier ging het daarentegen om agrarische gronden die worden bemest en waar een beoogde andere activiteit (woningbouw) voor in de plaats moet komen. Voor bemesten is geen natuurvergunning nodig, het is namelijk toegestaan op grond van algemene regels in het bestemmingsplan (tegenwoordig het omgevingsplan). Wanneer er bij intern salderen wordt gekeken naar het bemesten van gronden wordt er voor de referentiesituatie gekeken naar het bestemmingsplan. Wanneer het bestemmingsplan als bestemming ‘landbouwgrond’ onafgebroken heeft toegekend, mag worden aangenomen dat bemesting heeft plaatsgevonden. De omvang van de referentiesituatie hangt vervolgens af van de hoogste stikstofgebruiksnorm die is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Het gebruik van de grond als landbouw grond mag echter niet structureel zijn beëindigd.
De Afdeling trekt dus de jurisprudentielijn van 18 december door, waardoor ook intern salderen met algemene regels voor bemesten onder de Rendac-uitspraak valt. De Afdeling vernietigt daarom de positieve weigering en oordeelt dat er alsnog een passende beoordeling moet worden gemaakt voor het woningbouwproject.
Concluderend
De mogelijkheden voor de voortoets bij natuurvergunningverlening zijn met deze uitspraak van de Afdeling opnieuw verder beperkt. Wel is het nog steeds mogelijk om intern te salderen met bemeste landbouwgronden, dit wordt dan echter onderdeel van de passende beoordeling en kent dus
strengere voorwaarden. De Afdeling heeft opnieuw een
stroomschema gepubliceerd waarin de Rendac-uitspraak en de uitspraak van 28 mei stapsgewijs zijn uitgewerkt.

[post_title] => Intern salderen met bemesting? Passende beoordeling vereist
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => intern-salderen-met-bemesting-passende-beoordeling-vereist
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-12 12:13:19
[post_modified_gmt] => 2025-06-12 10:13:19
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45155
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 45111
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-05 13:53:45
[post_date_gmt] => 2025-06-05 11:53:45
[post_content] => Op 4 juni 2025 heeft de rechtbank Den Haag
de natuurvergunning voor luchthaven Schiphol vernietigd (ECLI:NL:RBDHA:2025:9782). De uitspraak is in het licht van de eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024, niet verrassend maar daardoor niet minder van belang. In deze blog bespreken we de kern van de uitspraak en de bredere betekenis ervan voor de praktijk.
Wat speelde er?
Het ging om vier beroepsprocedures tegen de natuurvergunning die de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan Schiphol had verleend. Deze vergunning was nodig omdat Schiphol
stikstof uitstoot die neerslaat op (nabijgelegen) Natura 2000-gebieden. Van belang is dat bij de stikstofberekening gebruik is gemaakt van intern en extern salderen om aan te tonen dat de stikstofbelasting niet zou toenemen.
Waarom vernietigt de rechtbank de vergunning?
De rechtbank oordeelt dat de minister de bestaande rechten van Schiphol correct in kaart heeft gebracht. Ook de
stikstofneerslag die al plaatsvond op grond van deze bestaande rechten – op een klein onderdeel na – en in de situatie waarvoor de natuurvergunning is aangevraagd, is op de juiste wijze berekend. Aan de berekeningen zelf is dus niet weinig mis.
Bij het wegstrepen van stikstofneerslag van de aangevraagde situatie tegen de stikstofneerslag vanwege de bestaande rechten (intern salderen) heeft de minister echter
niet onderzocht of eventuele ‘stikstofwinst’ niet eerst naar natuurherstel moet gaan voordat die voor Schiphol kan worden ingezet. Dit wordt het additionaliteitsvereiste genoemd. De minister had moeten motiveren dat al voldoende maatregelen zijn getroffen om te verzekeren dat kwetsbare natuurgebieden behouden blijven of om te voorkomen dat ze verder verslechteren. Dat het niet is gedaan, is een gebrek in het besluit.
Voor het verlenen van de natuurvergunning is ook gebruik gemaakt van
extern salderen. Hiervoor zijn negen agrarische bedrijven aangekocht waarvan de stikstofrechten zijn gebruikt om de exploitatie van Schiphol mogelijk te maken. Ook daarvoor geldt het additionaliteitsvereiste. De minister had moeten motiveren dat de stikstofrechten niet al nodig zijn voor natuurherstel, voordat deze rechten door Schiphol mochten worden gebruikt. Ook bij het extern salderen heeft de minister dit onvoldoende gemotiveerd.
Onze visie
Deze uitspraak legt eens te meer bloot dat na het op zichzelf genomen correct vaststellen van de stikstofdepositie met als gevolg dat geen significante (nadelige) gevolgen voor
Natura 200-gebieden zijn te verwachten, de juridische toets nog niet is afgerond. Dan volgt immers de toets aan het additionaliteitsvereiste. Naar mate de omliggende natuurgebieden in slechtere staat verkeren, zal het steeds moeilijker zijn de ‘stikstofwinst’ in te zetten voor het project zelf. Gezien het feit dat er nog steeds geen landelijke oplossing is, en die - helaas - voorlopig ook niet gaat komen, zal dit beginsel voorlopig niet aan betekenis verliezen.
Heeft u hierover vragen? Neem dan contact op met
Rutger Boogers.

[post_title] => Rechtbank vernietigt natuurvergunning Schiphol
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechtbank-vernietigt-natuurvergunning-schiphol
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-05 14:40:46
[post_modified_gmt] => 2025-06-05 12:40:46
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45111
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 45084
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-04 11:57:46
[post_date_gmt] => 2025-06-04 09:57:46
[post_content] => De Afdeling Advisering van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op verzoek van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (‘LVVN’) een adviesgegeven over de mogelijkheden om een rekenkundige ondergrens te introduceren voor
stikstofdepositie. De minister van LVVN wil een wetenschappelijk onderbouwde rekenkundige ondergrens introduceren voor stikstofdepositie van minder dan 1 mol per hectare per jaar, hierdoor zou de vergunningverlening weer op gang kunnen komen. In dit artikel bespreken wij wat deze rekenkundige ondergrens zou inhouden en wat de Afdeling heeft geadviseerd.
Stikstofdepositie & Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn er meer dan 160 Natura 2000-gebieden.
Natura 2000-gebieden zijn gebieden aangewezen op grond van Europees recht waarvoor vanwege de aanwezigheid van beschermde soorten en habitattypen strenge regels gelden over de stand van de natuur.
De beschermingsregels voor Natura 2000-gebieden hebben invloed op de vergunningverlening voor projecten. Projecten die niet nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied kunnen alsnog effect hebben op de staat van instandhouding van de gebieden, doordat de stikstof in de gebieden schade kan veroorzaken. Deze projecten worden ‘Natura 2000-activiteiten’ genoemd, hiervoor is dus vaak een natuurvergunning nodig. Als er bijvoorbeeld 20 km buiten een Natura 2000-gebied woningen gebouwd worden, kan de stikstofdepositie van dit bouwproject gevolgen hebben voor het Natura 2000-gebied 20 km verderop. De afgelopen jaren is het stikstofprobleem steeds groter geworden, waardoor een minimale stikstofdepositie al tot problemen kan leiden in de Natura 2000-gebieden. Hierdoor ligt op veel plekken de verlening van natuurvergunningen stil.
Rekenkundige ondergrens
De depositie van stikstof wordt berekend met
de AERIUS Calculator. De minister van LVVN wil voor de berekening van stikstofdepositie een wetenschappelijk onderbouwde rekenkundige ondergrens voor stikstofdepositie introduceren. Op dit moment wordt een programma-technische ondergrens gehanteerd. Deze grens ligt op 0,005 mol stikstof per hectare per jaar. Deze grens houdt in dat alle stikstofneerslag onder 0,005 mol wordt afgerond naar 0,00 en dus niet wordt meegerekend. De minister van LVVN wil deze grens verhogen naar 1 mol stikstof per hectare per jaar. Met de verhoging van de ondergrens zullen veel projecten met kleine emissies geen natuurvergunning meer nodig hebben.
Het argument voor het invoeren van een rekenkundige ondergrens is dat bij alle stikstofemissie onder een bepaalde grens de hoeveelheid stikstof te laag is om een causaal verband vast te stellen tussen de emissie en de depositie op een Natura 2000-gebied. De AERIUS Calculator kan daarvoor volgens het expertoordeel waar de minister zich op baseert niet ‘precies’ genoeg rekenen. Het expertoordeel is via zogenaamde peerreviews getoetst door andere wetenschappers.
Voorlichting van de Afdeling advisering
De Afdeling oordeelt dat het invoeren van een rekenkundige ondergrens niet zonder risico’s is.
Er is onder wetenschappers geen overeenstemming over een ‘juiste’ ondergrens en er is een gebrek aan consensus ook onder de peerreviews van het expertoordeel. Dit levert problemen op met het voorzorgsbeginsel uit
het Europese recht (art. 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn) waaruit volgt dat overheden op basis van objectieve gegevens moeten uitsluiten dat projecten significante gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het vaststellen van een ondergrens is daardoor mogelijk uiteindelijk een politieke, beleidsmatige keuze in plaats van een wetenschappelijke, rekenkundige ondergrens.
De Afdeling benadrukt dat iedere individuele stikstofbron tot stikstofdepositie kan leiden. Als de depositie niet kan worden gemeten door AERIUS, kan deze alsnog wel zo adequaat mogelijk worden berekend en ingeschat. Naast meetdetectie spelen ook andere factoren een rol waarmee de AERIUS Calculator rekening houdt. Daarnaast is het zo dat alle ‘kleine’ emissies opgeteld alsnog zullen zorgen voor een algemene stijging van stikstofdepositie. Daarom moet de rekenkundige ondergrens verbonden zijn aan een algemene, structurele daling van stikstofemissies. De Afdeling wijst dan ook op de noodzaak van een robuust, geloofwaardig en effectief pakket van natuurherstelmaatregelen.
Concluderend
Volgens de Afdeling is het introduceren van een ondergrens dus kwetsbaar en kan deze in een gerechtelijke procedure ter discussie worden gesteld. Het is niet aan
de Afdeling advisering, maar uiteindelijk aan de rechter om een oordeel te geven over de juridische houdbaarheid van de ondergrens. Voorop staat volgens de Afdeling dat fors natuurherstel in Nederland dringend nodig is, alleen dan is een rekenkundige ondergrens eventueel verdedigbaar. De minister van LVVN heeft aangegeven om voor de zomer met een uitgebreide reactie te komen, waarop het kabinet dan ook een besluit zal nemen over een verantwoorde rekenkundige ondergrens. Wij houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Raad van State kritisch op rekenkundige ondergrens stikstofdepositie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => raad-van-state-kritisch-op-rekenkundige-ondergrens-stikstofdepositie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-04 11:57:46
[post_modified_gmt] => 2025-06-04 09:57:46
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45084
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 45067
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-05-21 10:44:17
[post_date_gmt] => 2025-05-21 08:44:17
[post_content] =>
Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel?
ECLI:NL:RVS:2025:2198
Inleiding
De Afdeling Bestuursrechtspraak van
de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het natuurbeschermingsrecht. In de uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel: een project dat direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Duidelijkheid over beheermaatregelen is van belang voor de praktijk omdat dit bepaalt of er sprake is van een natuurvergunningsplicht. In dit artikel gaan wij in op het natuurbeschermingsrecht en de uitspraak van de Afdeling.
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn er 162
Natura 2000-gebieden, dit zijn gebieden die zijn aangewezen op grond van Europees recht (de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In deze natuurgebieden komen soorten en habitattypen voor die natuurbescherming behoeven om de biodiversiteit te waarborgen.
Natuurbeschermingsrecht
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de
Omgevingswet is het verboden om zonder een natuurvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die niet direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was dit verbod opgenomen in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Een vergunning is echter niet nodig wanneer het gaat om een beheermaatregel, een maatregel die nodig is voor de beheer van het Natura 2000-gebied of daarmee verband houdt. Het is daarom belangrijk voor de praktijk om te weten wanneer er sprake is van een beheermaatregel.
Het geschil
In 2020 is aan Staatsbosbeheer een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming om vernattingsmaatregelen uit te voeren in een Natura 2000-gebied (de Oostvaardersplassen). Het natter maken van een deel van het Natura 2000-gebied is volgens Staatsbosbeheer nodig voor de instandhoudingsdoelstellingen van
de beschermde vogelsoorten. In 2022 is de verleende natuurvergunning herroepen. Volgens het college van gedeputeerde staten is er namelijk geen natuurvergunning nodig omdat het gaat om beheermaatregelen.
Tegen de beslissing van het college zijn twee stichtingen in bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep gegaan. Volgens de stichtingen is er wel een natuurvergunning nodig omdat er naast de vernattingsmaatregelen ook reactieve doelstellingen worden nagestreefd door Staatsbosbeheer en omdat er significante negatieve gevolgen zouden zijn.
Beheermaatregelen
Om te kwalificeren als een beheermaatregel moet een project of activiteit daadwerkelijk bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied én moet dit het hoofddoel zijn van het project of de activiteit.
De Afdeling geeft verder nog de volgende relevante overwegingen:
- Van belang is dat een beheermaatregel niet per se hoeft te zijn opgenomen in het beheerplan. Het beheerplan bevat wel relevante informatie over instandhoudingsdoelstellingen en andere maatregelen, daarom kan het beheerplan wel relevant zijn om te beoordelen of er sprake is van een beheermaatregel. Maar, een beheermaatregel kan dus ook los van het beheerplan bestaan.
- Het is niet vereist dat een beheermaatregel alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied behaalt. Maar de gevolgen van de beheermaatregel moeten wel (ecologisch) worden beoordeeld in samenhang met alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Een beheermaatregel kan dus gericht zijn op één of een aantal specifieke instandhoudingsdoelstellingen.
- Het kan zo zijn dat een beheermaatregel significante, negatieve gevolgen heeft voor enkele soorten of habittattypen in het Natura 2000-gebied. Ondanks deze negatieve gevolgen kan er nog steeds sprake zijn van een beheermaatregel.
- Als een project of activiteit uit meerdere elementen bestaat zijn alleen de delen die bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen aan te merken als beheermaatregelen.
- Maatregelen die verband houden of nodig zijn voor het beheer mogen tegelijkertijd een secundair ander doel dienen, zo lang ze maar primair voor beheer zijn genomen. Dat de vernattingsmaatregelen dus tevens een recreatief doel dienen is niet relevant oordeelt de Afdeling.
Concluderend
In de uitspraak heeft de Afdeling duidelijk uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel en welke overwegingen hierbij een rol spelen. Hiermee is het dus duidelijker wanneer er geen
omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig is. De uitspraak laat wel zien dat er enige beoordelingsruimte is bij het vaststellen van beheermaatregelen, zo kan een beheermaatregel bijvoorbeeld secundaire doelen dienen of kan het eventueel negatieve effecten hebben op een deel van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

[post_title] => Natuurbeschermingsrecht: Afdeling verduidelijkt wanneer er sprake is van een beheermaatregel
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => natuurbeschermingsrecht-afdeling-verduidelijkt-wanneer-er-sprake-is-van-een-beheermaatregel
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-04 11:54:15
[post_modified_gmt] => 2025-06-04 09:54:15
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45067
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 45584
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-10-14 12:05:54
[post_date_gmt] => 2025-10-14 10:05:54
[post_content] =>
Inleiding
Met de inwerkingtreding van de
Omgevingswet is de expliciete wettelijke bevoegdheid om een bouwstop op te leggen vervallen. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid niet meer ingezet kan worden, ook onder de Omgevingswet wordt de bouwstop gebruikt om bouwwerkzaamheden
stil te kunnen leggen.
Ruim anderhalf jaar na inwerkingtreding zijn er enkele uitspraken gedaan, waarin onder andere is ingegaan op de kwalificatie en de grondslag van de bouwstop. Ook heeft de Rechtbank Gelderland recent een uitspraak gedaan waarin is ingegaan op legaliseringsonderzoek en de vereiste belangenafweging. In dit artikel bespreken we de uitspraak en plaatsen we deze in het kader dat is gevormd in de eerdere rechtspraak.
De bouwstop: van Wabo naar Omgevingswet
De bouwstop is een bevoegdheid waarmee bouwwerkzaamheden stil kunnen worden gelegd. Dit is nodig wanneer er bijvoorbeeld een gevaarlijke situatie is ontstaan op de bouwplaats of wanneer bouwwerkzaamheden
permanente gevolgen hebben.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de grondslag voor de bouwstop neergelegd in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wabo komen te vervalen. Onder de Omgevingswet is de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop niet expliciet opgenomen. Uit de
Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever het opnemen van een expliciete bevoegdheid overbodig achtte. Artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin de sancties van het bestuursrecht zijn neergelegd, is voldoende ruim gedefinieerd om te dienen als
grondslag voor het opleggen van een bouwstop (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 962, nr. 3).
Eerdere jurisprudentie: verschillende kwalificaties van de bouwstop
In eerdere rechtspraak over de bouwstop onder de Omgevingswet is het opleggen van een bouwstop zowel als een last onder dwangsom als een last onder bestuursdwang gekwalificeerd.
Zo stelde het college van burgemeester en wethouders in een zaak dat een bouwstop kon worden gekwalificeerd als een last onder dwangsom. Hier ging de voorzieningenrechter in mee. Een last onder dwangsom kan echter niet zoals de bouwstop onder de Wabo mondeling worden opgelegd. In deze zaak werd daarom door de rechtbank geoordeeld dat een opgelegde bouwstop pas drie dagen later is ingegaan toen deze ook schriftelijk werd bevestigd [
ECLI:NL:RBZWB:2024:6167]. Zie ook een eerder
artikel dat wij hierover schreven, waarin wij concludeerden dat de last onder dwangsom niet geschikt is voor situaties waarbij de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd.
In andere zaken werd de bouwstop door de voorzieningenrechter gekwalificeerd als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang [
ECLI:NL:RBMNE:2024:5927 en
ECLI:NL:RBLIM:2024:9005]. Waar in de laatste zaak werd benoemd dat het ook mogelijk zou zijn geweest om de bouwstop als een last onder dwangsom op te leggen. Een
belangrijk verschil hierbij is dat het bij de last onder bestuursdwang wel mogelijk is om onmiddellijk de bouw stil te leggen wanneer sprake is van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb [
ECLI:NL:RBLIM:2024:9005].
Uitspraak van de Rechtbank Gelderland
[ECLI:NL:RBGEL:2025:8094]
In de meest recente zaak over de bouwstop draait het om een perceel waarop werkzaamheden zijn en worden uitgevoerd om een paardenpension te realiseren en exploiteren, dit terwijl dat niet is toegestaan volgens de huidige bestemming van het perceel. Hiermee begaat de eigenaar van het perceel een
overtreding van de Omgevingswet. Daarom heeft het college van burgemeester en wethouders de aanwezige uitvoerenden mondeling gelast om de werkzaamheden stil te leggen. Drie dagen later is dit schriftelijk bevestigd en is er een last onder dwangsom opgelegd om de werkzaamheden te beëindigen.
De Rechtbank Gelderland zet uiteen dat de grondslag voor de bouwstop nu ligt in artikel 18.1 van de Omgevingswet, en in dit geval artikel 125 van de Gemeentewet met het college als bevoegd gezag. Hierbij wordt aangesloten bij eerdere uitspraken zoals die van de Rechtbank Limburg [
ECLI:NL:RBLIM:2024:9005], de Rechtbank Den Haag [
ECLI:NL:RBDHA:2025:7265] en de Rechtbank Oost-Brabant [
ECLI:NL:RBOBR:2025:1296]. Als aan de bouwstop een last onder dwangsom wordt verbonden is de grondslag hiervoor artikel 5:32 Awb.
Verder oordeelt de rechtbank dat voor het opleggen van een bouwstop niet hoeft te worden onderzocht of de bouwwerkzaamheden kunnen worden gelegaliseerd (bijvoorbeeld door middel van een vergunningaanvraag). Deze lijn van jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was al eerder toegepast op de bouwstop onder de Omgevingswet door de Rechtbank Midden-Nederland [
ECLI:NL:RBMNE:2024:5927]. Daarnaast herhaalt de rechtbank dat de bouwstop een ordemaatregel is. Dit betekent dat er slechts een beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt voorafgaand aan het opleggen van een bouwstop.
Concluderend
Ondanks het ontbreken van een expliciete bevoegdheid wordt de bouwstop ook onder de Omgevingswet ingezet. Tot nu toe is de bouwstop in de rechtspraak gekwalificeerd als een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, waarbij de laatste meer mogelijkheden biedt indien de bouw onmiddellijk stil dient te worden gelegd. Ook zijn verschillende jurisprudentielijnen voortgezet, waardoor onder andere is bevestigd dat alleen een
beperkte belangenafweging hoeft te worden gemaakt en dat er geen legaliseringsonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Deze blog is mede geschreven door
Anne Verberne.

[post_title] => Mag dat nog wel, een bouwstop? De rechtspraak onder de Omgevingswet uitgelegd
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => mag-dat-nog-wel-een-bouwstop-de-rechtspraak-onder-de-omgevingswet-uitgelegd
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-10-14 14:17:13
[post_modified_gmt] => 2025-10-14 12:17:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45584
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 107
[max_num_pages] => 11
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] =>
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => ff3d0c3037d7431fb9e669d6b9b293e3
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:59ee219a7f9c218ce47b1f1087252a31
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Inleiding Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de expliciete wettelijke bevoegdheid om een bouwstop op te leggen vervallen. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid niet meer ingezet kan...
Lees meer
Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ook de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking getreden. De Wkb heeft grote veranderingen aangebracht in het bouwrecht, waaronder de...
Lees meer
Soms zit een belangrijk artikel voor de praktijk goed verstopt in de wetgeving. De wirwar aan regels in het omgevingsrecht maakt het er ook niet eenvoudiger op. Zo lijkt artikel...
Lees meer
Op 6 augustus heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een overzichtsuitspraak gedaan over planschade. In de overzichtsuitspraak geeft de Afdeling de hoofdlijnen weer van de rechtspraak...
Lees meer
Inleiding De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 9 juli 2025 een interessante (tussen)uitspraak gedaan over de voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan. De Afdeling slaat daarmee...
Lees meer
De rechtbank Overijssel heeft op 20 juni 2025 uitspraak gedaan over de vraag of een erfafscheiding al dan niet vergunningvrij is onder de Omgevingswet. De regels over erfafscheidingen zijn met...
Lees meer
Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) weer een belangrijke uitspraak gedaan over natuurvergunningen, stikstof en intern salderen, dit maal in het kader...
Lees meer
Op 4 juni 2025 heeft de rechtbank Den Haag de natuurvergunning voor luchthaven Schiphol vernietigd (ECLI:NL:RBDHA:2025:9782). De uitspraak is in het licht van de eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak...
Lees meer
De Afdeling Advisering van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op verzoek van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (‘LVVN’) een adviesgegeven over de mogelijkheden om een rekenkundige...
Lees meer
Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel? ECLI:NL:RVS:2025:2198 Inleiding De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het...
Lees meer