WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 98
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 98
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1495
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 970, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 18918
[post_author] => 8
[post_date] => 2019-12-18 15:03:30
[post_date_gmt] => 2019-12-18 14:03:30
[post_content] => Het klinkt vast raar deze koptitel. Alsof ik u wil aanzetten om te scheiden. Toch kan het voor u van belang zijn om nu al een verzoekschrift echtscheiding in te dienen bij de rechtbank. Tot en met 31 december gelden namelijk nog de oude regels.
Als een van de ex-partners na de scheiding niet in staat is in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, kan aanspraak gemaakt worden op partneralimentatie. Als de financiële draagkracht van de alimentatieplichtige het toelaat, kan er sprake zijn van het vaststellen van alimentatie.
Nu geldt nog dat de alimentatiegerechtigde ,mits er behoefte is en draagkracht bij de alimentatieplichtige, in principe recht heeft op 12 jaar alimentatie.
De maatschappelijke opvattingen over partneralimentatie zijn veranderd. Steeds meer mensen zijn financieel onafhankelijk en men vindt dat je ook zelf financieel onafhankelijk kunt zijn. Er wordt ook van de alimentatiegerechtigde verwacht dat hij/zij zelf inkomsten kan genereren. Vroeger hadden we hier de campagne voor: “een jonge meid is op haar toekomst voorbereid”.
Per 1 januari 2020 treedt de nieuwe wet in werking.
Deze verlaagt de grens van 12 jaren naar de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. Er zijn ook uitzonderingssituaties in de nieuwe wet:
- Dit bv als er kinderen zijn, dan geldt de alimentatie tot de jongste van de kinderen 12 jaar is.
- Ook bij langdurige huwelijken van minimaal 15 jaar, waarbij de alimentatiegerechtigde binnen 10 jaar AOW krijgt, zal de duur vastgesteld worden totdat de AOW leeftijd wordt bereikt.
- Bij een huwelijk van minimaal 15 jaar en de alimentatiegerechtigde is geboren op of voor 1 januari 1970 geldt ook een termijn van 10 jaar.
Even een paar voorbeelden ter verduidelijking:
Voorbeeld 1:
Iemand die 68 jaar is en 35 jaar gehuwd is geweest heeft volgens de oude wet recht op 12 jaar alimentatie. Volgens de nieuwe wet zal dit slechts 5 jaar zijn.
Wel kan in dit geval een verlengingsverzoek gedaan worden volgens de nieuwe wet. Dit zal de alimentatiegerechtigde moeten doen binnen 3 maanden na het beëindigen van de termijn van 5 jaar.
Voorbeeld 2:
Iemand van 40 jaar zonder kinderen die 19 jaar gehuwd is heeft volgens de oude regeling recht op 12 jaar alimentatie. Volgens de nieuwe regeling heeft deze 40 jarige slechts recht op de helft duur huwelijk met een maximum van 5 jaar, dus recht op maar 5 jaar alimentatie.
Voorbeeld 3:
Iemand van 40 jaar met een minderjarig kind van 5 jaar, die 7 jaar gehuwd is, heeft volgens de oude regeling recht op 12 jaar partneralimentatie (en kinderalimentatie). Volgens de nieuwe regeling bestaat er recht op partneralimentatie totdat het kind 12 jaar is. Dus 7 jaren.
Wilt u weten wat het effect voor u is/zal zijn ? Neem dan vrijblijvend contact met ons op.
Dit artikel is gepubliceerd in De UItstraling, december 2019.
[post_title] => Dit jaar nog scheiden, of niet? Grote veranderingen partneralimentatie!
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => dit-jaar-nog-scheiden-of-niet-grote-veranderingen-partneralimentatie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:52:39
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:52:39
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18918
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 18906
[post_author] => 7
[post_date] => 2019-12-18 14:01:15
[post_date_gmt] => 2019-12-18 13:01:15
[post_content] => De Internationale Kamer van Koophandel (ICC) is opgericht in 1919 en viert dit jaar dus haar 100-jarig bestaan. Het doel van de ICC is het bevorderen van internationaal handelsverkeer. In dat kader heeft de ICC in 1936 algemene voorwaarden gelanceerd waarin een aantal handelsbedingen zijn opgenomen de International Commercial Terms, afgekort Incoterms. Dit is een set bedingen die gebruikt kunnen worden in internationale handelscontracten om zodoende internationale afspraken over vervoer van goederen vast te leggen. De waarde van deze Incoterms is er vooral in gelegen dat ze in meer dan 30 talen worden uitgegeven, zodat elke handelspartner in de eigen taal de betekenis kan doorgronden. Daarnaast is de betekenis eenduidig en is elk beding voorzien van een toelichting. Periodiek worden de Incoterms herzien en geactualiseerd, voor het laatst in 2010. In het voorjaar van 2019 werd bekend dat er in het najaar een nieuwe versie bekend zou worden gemaakt, en dat is ook gebeurd op 10 september 2019. Toen heeft de ICC de Incoterms 2020 gelanceerd die vanaf 1 januari gelden. Dat is reden voor een beoordeling van de nieuwe Incoterms op inhoud, of het oude wijn in nieuwe zakken is en wat de juridische status is.
Toepasselijkheid incoterms
In algemene voorwaarden komt nog wel eens de zinsnede voor: “Op al onze overeenkomsten zijn de Incoterms van de ICC van toepassing” of juist omgekeerd: “De toepasselijkheid van Incoterms wordt uitdrukkelijk uitgesloten”. Eigenlijk is deze verwijzing naar de Incoterms niet juist. Het heeft geen zin de Incoterms in het algemeen van toepassing te verklaren, omdat ze bestaan uit een aantal handelsbedingen die elkaar aanvullen of uitsluiten. Veel gebruikelijker is het in de hoofdovereenkomst, of in vervolgovereenkomsten als sprake is van een raamovereenkomst, een van de handelsbedingen van toepassing te verklaren. Dan kan het geen kwaad te verwijzen naar de Incoterms waar het betreffende beding uit voortvloeit, maar dan meer om twijfel over de inhoud en betekenis van het beding te elimineren.
Overeenkomst
Incoterms zijn ook geen positief recht, die zonder meer van ons nationale rechtsstelsel deel uitmaken of daarin directe werking hebben. Als men een beroep wil doen op een handelsbeding, moet men de toepasselijkheid ervan overeen komen. Dat kan door de enkele vermelding van het beding in de hoofdovereenkomst. Daarmee staat vast onder welke conditie de overeenkomst wordt uitgevoerd.
Verschillen
De aankondiging dat, na tien jaar, de Incoterms zouden worden vernieuwd, deed vermoeden dat er werkelijk iets nieuws op komst was. Een nadere beschouwing ervan leert dat er weinig veranderd is en dat het gros van de bedingen nog steeds zo luidt als tevoren. Oude wijn in nieuwe zakken dus, want veel nieuws is er niet onder de zon. Daarom is het goed de bedingen onder de loep te nemen en ze hier nog eens inhoudelijk te bespreken, waarbij meteen de verschillen duidelijk worden.
Door het opnemen van een Incoterm worden afspraken gemaakt over de verplichtingen van partijen, maar ook wie verzekeringen, vergunningen, douaneformaliteiten en het vervoer van de goederen regelt, en op welk moment risico van de ene op de andere partij over gaat. Een belangrijk onderscheid is dat tussen de bedingen die van toepassing zijn op vervoer over water en de bedingen die op alle vormen van vervoer van toepassing zijn. Het gaat bij Incoterms alleen over koop en verkoop van goederen en over grensoverschrijdend vervoer. Ze stellen niet vast wie eigenaar is van de goederen, noch bevatten ze elementen van materieel verbintenissenrecht, zoals de grondslag van de overeenkomst, recht op betaling en toerekenbare tekortkoming. Er zijn elf Incoterms die elk een moment bepalen waarop risico verschuift van verkoper naar koper.
Incoterms zijn ingedeeld in vier groepen: E, F, C en D.
Groep E: EXW is de Incoterm waarbij vrijwel alle kosten worden gedragen door de koper.
Groep F: FCA, FAS en FOB, zijn de Incoterms waarbij de risico’s van het hoofdtransport over gaan op de koper, op het moment dat de goederen worden overhandigd aan de vervoerder.
Groep C: CPT, CIP, CFR en CIF, zijn de Incoterms waarbij de verkoper alle kosten van het hoofdtransport draagt, zodra de goederen worden overhandigd aan de vervoerder. De kosten van verzekering blijven bij de verkoper.
Groep D: DAP, DAT en DPP zijn de Incoterms waarbij de verkoper alle kosten en risico’s draagt tot de aankomst van de goederen op de overeen gekomen bestemming.
De Incoterms 2020 verschillen niet veel van de Incoterms 2010. Waar aanvankelijk gespeculeerd werd dat de Incoterm EXW zou vervallen, is die door de selectiecommissie toch behouden. Voor de Incoterms 2020 heeft de ICC een international Drafting Group ingesteld in 2016. Daarvan maken experts deel uit van Amerika, Europa, Turkije, China en Australië, samen met de ICC Director of Trade and Investment. De experts bestaan uit handelaren, vertegenwoordigers van bedrijven en juristen. De redactie is gegaan over verschillende consultatierondes, waarin de input uit de markten gewogen is.
Een ander verschil is dat de Incoterm DAT vervangen is door de Incoterm DPU. DAT stond voor Delivered At Terminal, wat betekent dat de goederen door de verkoper worden aangeleverd op de terminal van de koper. Kritiek hierop was wel dat ook elders door de koper de goederen in ontvangst genomen kunnen worden. Vandaar dat de incoterm DPU (Delivered at Place Unloaded) ingevoerd is, die meer vrijheid geeft om voor de aflevering een plaats af te spreken.
Naast deze nieuwe Incoterm heeft de commissie nog enkele Incoterms aangescherpt, zoals de ladingverzekering van goederen in de Incoterm CIP (Carriage and Insurance Paid to) en CIF (Cost Insurance and Freight) welke laatste alleen bij vervoer over water geldt.
Bij vervoer over water wordt vaak gebruik gemaakt van de Incoterm FOB (Free On Board). Dat betekent dat de verkoper er voor moet zorgen dat de goederen daadwerkelijk in het schip terecht komen, terwijl die vaak de controle al kwijt is bij het afleveren van de goederen in de haven. Bij de Incoterm FCA (Free Carrier) gaat het risico eerder over op de koper, reden waarom veel verkopers zich daar veiliger bij voelen. Bij FCA is het echter een probleem om een “on board bill of lading” te krijgen, die in veel letters of credit (een internationaal veel gebruikt betaalmiddel) vereist is. Onder de Incoterms 2020 is het eenvoudiger voor partijen hier afspraken over te maken doordat de koper voor diens verantwoordelijkheid de vervoerder de opdracht geeft om aan de verkoper een “on board bill of lading” af te geven. De verkoper geeft dan de “bill of lading” af aan de koper, die de goederen daarmee af kan halen.
Incoterms 2020
De Incoterms 2020 op een rij geven het volgende beeld:
EXW (Ex Works – Af Fabriek) Hierbij heeft de verkoper minimale verplichtingen en de koper juist de maximale verplichtingen. Deze Incoterm houdt in dat de verkoper de goederen voor de koper gereed zet voor afhaling op zijn locatie op een overeen gekomen datum.
FCA (Free Carrier – Vracht vrij tot eerste vervoerder) Hierbij betaalt de verkoper het vervoer tot aan het punt waar de goederen geleverd worden aan de eerste vervoerder, op welk moment ook het risico op de koper over gaat.
FAS (Free Alongside Ship – vrij langszij schip) De verkoper moet de goederen langszij het schip plaatsen in de haven van inscheping. Als dat containers zijn, worden die meestal aangeboden op een terminal. Als de goederen langszij het schip staan, gaat het transportrisico over op de koper. Deze Incoterm is alleen van toepassing bij vervoer over water.
FOB (Free On Board – vrij aan boord) Bij deze Incoterm moet de verkoper de te leveren goederen aan boord van het schip laden. Het risico gaat op de koper over als de goederen geladen zijn. Onder de Incoterms 2020 is dat het moment dat de goederen de reling van het schip passeren. Deze Incoterm is alleen van toepassing bij vervoer over water.
CPT (Carriage paid to – vracht vrij tot) Hierbij betaalt de verkoper voor het vervoer, het risico gaat over naar de koper bij het overhandigen van de goederen aan de eerste vervoerder. Als de goederen in containers worden aangeleverd, kunnen Terminal Handling Charges berekend worden, die de verkoper in zijn vrachtbrief kan opnemen.
CIP (Carriage and Insurance Paid – vracht vrij inclusief verzekering tot) De verkoper betaalt het vervoer en de verzekering tot aan het in de afspraken genoemde bestemmingspunt. Het risico gaat over op het moment dat de goederen worden overgedragen aan de eerste vervoerder.
CFR (Cost and Freight – kosten en vracht) De verkoper betaalt de kosten van de vracht om de goederen naar de haven van bestemming te brengen. Het risico gaat over op de koper op het moment dat de goederen aan boord zijn geladen. De kosten van verzekering zijn niet inbegrepen. De verkoper moet de goederen afleveren in de haven van verscheping, maar betaalt tot de goederen zich in de bestemmingshaven bevinden. Deze Incoterm is vooral bedoeld voor vervoer over water.
CIF (Cost, Insurance and Freight – kosten, verzekering en vracht) Dit is dezelfde clausule als de CFR, alleen hier zijn ook de kosten van verzekering voor de verkoper. Deze Incoterm is vooral bedoeld voor vervoer over water.
DAP (Delivered At Place – overeengekomen plaats van bestemming) De verkoper betaalt voor vervoer naar de overeengekomen plaats, behalve de kosten van inklaring. Alle risico’s tot aan het moment waarop de goederen door de koper worden gelost, zijn voor de verkoper.
DPU (Delivered at Place Unloaded – geleverd ter bestemming en gelost) De verkoper draagt alle risico’s met betrekking tot het brengen van de goederen naar en het lossen van de goederen op de overeengekomen plaats van bestemming.
DDP (Delivered Duty Paid – geleverd en belasting betaald) Bij deze Incoterm heeft de verkoper de maximale verplichtingen. Hij is verantwoordelijk voor het afleveren van de goederen op de overeengekomen plaats in het land van de koper en betaalt alle kosten om de goederen naar de plaats van bestemming te brengen, inclusief invoerrechten en belastingen.
Regelmatig zijn de Incoterms inzet van een juridische procedure, vaak over de battle of forms, waarin de Incoterms een rol spelen, of over zaken betreffende de verzekering. Zodoende evolueren Incoterms naar gelang van maatschappelijke opvattingen en worden ze eens per tien jaar herzien en aangepast aan behoeften uit de praktijk. Zo zullen vanaf 1 januari 2020 de nieuwe Incoterms gaan gelden voor een lange periode van tien jaar.
[post_title] => Incoterms 2020
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => incoterms-2020
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:52:40
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:52:40
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18906
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 18857
[post_author] => 17
[post_date] => 2019-12-05 11:07:42
[post_date_gmt] => 2019-12-05 10:07:42
[post_content] => De Hoge Raad heeft in een recente uitspraak geoordeeld dat afspraken over verrekenen tussen meer dan twee partijen ook geldig zijn en dus blijven in het geval één van die partijen failliet gaat. Daar bestond twijfel over, nadat het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch eerder oordeelde dat dit niet mogelijk was.
In de faillissementswet is opgenomen dat voor het recht op verrekening iemand zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde moet zijn (artikel 53). De Hoge Raad oordeelt nu dat dit gedeelte van ‘regelend recht’ is. Dat wil zeggen dat partijen contractueel mogen afwijken van dit wetsartikel. Als er niets wordt afgesproken tussen partijen, geldt dit wetsartikel wel en mag er enkel worden verrekend tussen twee partijen, die dus zowel schuldenaar als schuldeiser van elkaar moeten zijn.
Een verrekening tussen meerdere partijen gaat in de praktijk bijvoorbeeld om een situatie met meerdere vennootschappen binnen hetzelfde concern, waarbij de afspraak is gemaakt dat een schuld tussen twee partijen mag worden verrekend met een vordering van een andere B.V., eventueel zelfs op een vierde B.V. Daarbij kan worden gedacht aan de huur die een dochter B.V. aan de onroerend goed B.V. is verschuldigd, die vervolgens kan worden verrekend met facturen (leveranties of management fee) van een andere dochter B.V. aan de holding. Ook kan het wenselijk zijn afspraken over kruislingse verrekening te maken met externe partijen, bijvoorbeeld wanneer u met twee B.V.’s uit een concern zaken doet. Zolang het maar contractueel vastligt, zijn alle constructies denkbaar.
Het is wel belangrijk om dit kruislingse verrekenen en de gevolgen daarvan administratief goed te verwerken en deze verrekenbevoegdheid tussen meerdere partijen contractueel (en dus schriftelijk) vast te leggen.
Ook moet de bestuurder goed nagaan of er niet één B.V. uit het concern telkens het ‘slachtoffer’wordt, bijvoorbeeld doordat zijn vorderingsrecht iedere keer teniet gaat door verrekening zonder dat er ooit een bedrag binnenkomt of een vordering op een andere B.V. tegenover komt te staan. Het kan niet zo zijn dat er telkens een grote winnaar en een grote verliezer is bij concernverrekening. Als het fout zou gaan, dient een eventuele curator namelijk wel per individuele B.V. te bekijken of het handelen van de bestuurder (lees: het afspreken en uitvoeren van de verrekeningen) behoorlijk is geweest voor die ene B.V.
Tot slot is het belangrijk dit tijdig af te spreken en vast te leggen. Want wanneer de afspraken worden gemaakt in het zicht van een faillissement en er daarmee dus wordt geprobeerd alsnog een voordeel te behalen, zal een curator de verrekenafspraak kunnen vernietigen.
Kruislings verrekenen binnen of buiten een concern kan erg interessant en efficiënt zijn. Indien u een dergelijke constructie wenst te gaan gebruiken, is het wel raadzaam om hierover advies in te winnen. Desgewenst bent u van harte welkom voor een vrijblijvend gesprek.
[post_title] => Verrekenen tussen meer dan twee partijen ook geldig in faillissement
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => verrekenen-tussen-meer-dan-twee-partijen-ook-geldig-in-faillissement
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:52:41
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:52:41
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18857
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 18843
[post_author] => 26
[post_date] => 2019-12-04 16:13:35
[post_date_gmt] => 2019-12-04 15:13:35
[post_content] => Een veel gehoorde vraag van octrooigemachtigden (en ook merken- en modelgemachtigden) is hoe zij moeten omgaan met het faillissement van hun cliënt en de aangestelde curator. In drie separate artikelen probeer ik octrooigemachtigden hiervoor handvatten te geven. Dit doe ik aan de hand van drie vragen. In elk deel zal een vraag worden beantwoord:
- Hoe kan ik een reactie van de curator uitlokken?
- Hoe kan ik de overeenkomst met de failliet eindigen en hoe ver reikt de zorgplicht?
- Welke afspraken kan ik met een curator maken?
Welke afspraken kan ik met een curator maken?
Het is logisch dat partijen huiverig zijn om afspraken met een curator te maken. Voor veel betrokkenen zal het faillissement immers al tot schade hebben geleid en men heeft geen zin deze nog verder op te laten lopen. In de praktijk lopen partijen echter weinig risico na een schriftelijke toezegging van de curator dat hij de overeenkomst wil voortzetten of indien zelfs een nieuwe overeenkomst met de curator wordt aangegaan. Om er zeker van te zijn dat de kosten of schade niet verder oplopen, bestaat de mogelijkheid om zekerheid van de curator te verlangen. Een voorbeeld hiervan is het laten vooruitbetalen van de te maken kosten. Dit is dagelijkse kost voor curatoren en een curator zal er dus niet van opkijken wanneer hierom wordt gevraagd. Wanneer de curator verzoekt om voortzetting van de overeenkomst, doet de gemachtigde er verstandig aan om aan te dringen op een nieuwe machtiging.
Goed om te weten: onderbreking procedure bij faillissement
Ten slotte wijs ik op het bestaan van artikel 142 lid 1 onder b van het Uitvoeringsreglement Europees Octrooiverdrag. Volgens dit artikel wordt een octrooiaanvraagprocedure onderbroken “indien de aanvrager of de houder van het octrooi vanwege een op zijn vermogen gerichte procedure op juridische gronden de procedure niet kan voortzetten”. Door de jaren heen heeft de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau in verschillende uitspraken duidelijk gemaakt dat insolventieprocedures onder de in dit artikel genoemde kwalificatie kunnen vallen. Dit betreft in ieder geval de procedure ‘cessation des paiements’ onder Frans recht en ‘Konkurs’ onder Duits recht.[1] Daarentegen werd de Chapter 11 procedure onder het recht van de Verenigde Staten niet van toepassing verklaard, omdat de Chapter 11 er juist op gericht is om de activiteiten voort te zetten.[2] Aangezien de faillissementsprocedure is gericht op de liquidatie van het vermogen, zal ook deze procedure waarschijnlijk onder de werking van artikel 142 lid 1 onder b EOV vallen. Daarmee bestaat dus de mogelijkheid om de octrooiaanvraagprocedure bij een faillissement te schorsen.
Voor meer informatie kunt u contact met ons opnemen.
[1] GKvB 2 december 1983, J 0007/83 en GKvB 8 april 1992, J 0009/90
[2] GKvB 13 oktober 1998, J 0026/95
[post_title] => De octrooigemachtigde en het faillissement (deel 3)
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-octrooigemachtigde-en-het-faillissement-deel-3
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2022-01-03 10:08:05
[post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:08:05
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18843
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 18821
[post_author] => 16
[post_date] => 2019-11-28 10:54:27
[post_date_gmt] => 2019-11-28 09:54:27
[post_content] => Door het afwachtende beleid van de uroloog wordt een tumor te laat ontdekt. Patiënte komt te overlijden. Ziekenhuis aansprakelijk gesteld. Hof Den Haag heeft op 22 oktober jl. uitspraak gedaan.
Het gebeuren
Een 44 jarige vrouw komt in 2007 met klachten bij de uroloog terecht. Er wordt aan de rechternier een RIP [ ruimte innemend proces] ontdekt met een doorsnede van bijna 4 cm. Een RIP kan een gezwel , een cyste of een abceszijn, goed- of kwaadaardig .
De vrouw is onder behandeling gekomen van de uroloog. Deze heeft een afwachtend beleid gevoerd. Zij is onder controle gehouden door regelmatig scans te maken van de rechternier. In februari 2010 is zij uit de behandeling ontslagen.
In mei 2013 meldt zij zich opnieuw in het ziekenhuis met pijnklachten. De opvolger van de uroloog constateerde een tumor in de nier met uitzaaiingen. Op 4 augustus 2014 is zij overleden.
De nabestaanden vorderen van de verzekeraar een smartengeld van € 500.000,00.
Rechtbank
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de uroloog en kent een smartengeldvergoeding toe van € 200.000,00.
De verzekeraar van het ziekenhuis gaat in hoger beroep. De verzekeraar is het niet eens met de hoogte van het toegewezen bedrag. Tevens meent zij dat er weliswaar sprake is van een inschattingsfout door de behandelend arts maar dat er geen sprake is van ernstig medisch verwijtbaar handelen.
Het Hof
Het Hof schakelt een deskundige in voor de vraag of de uroloog ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Deskundigenoordeel
Volgens de deskundige was er geen reden tot afwachtend beleid. Tijdens de vele scans was duidelijk dat de tumor was gegroeid en hierop had gehandeld moeten worden. Door het afwachtend beleid was de overlevingskans van de vrouw van 92% [ in juli 2008] gezakt naar 13 % [in juni 2013].
De uitslag van de CT scan van 2007 had tot behandeling moeten leiden. De uitslag van de CT scan in 2008 toonde opnieuw een groei. Er was nu echt een indicatie voor een niet afwachtende houding. De tumor had verwijderd moeten worden.
Mede gelet op het deskundigenoordeel oordeelt het Hof dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
Hoogte smartengeld
Bij de begroting van het smartengeld moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden o.a. pijn, verdriet, gederfd levensvreugde, inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.
De vrouw ondervond ernstige vermoeidheidsklachten, zij had veel pijn, kreeg bewegingsbeperkingen en was uiteindelijk aan het bed gekluisterd. Ter bestrijding van de pijn en vochtophopingen moest zij in het ziekenhuis worden opgenomen. De vrouw raakte in een sociaal isolement. Zij had veel verdriet omdat ze afscheid moest nemen van haar naasten. Zij had, met name in de laatste maanden vóór haar overlijden, angst voor de dood.
De rechter kijkt voor beoordeling van de hoogte van het smartengeld ook naar de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Het Hof kwam daarom tot een smartengeld van € 135.000,00. Alhoewel het een lagere vergoeding is dan toegekend door de rechtbank is dit bedrag ruimer dan toekenningen in eerdere vergelijkbare zaken.
Geen affectieschade
Het ging het hier niet om smartengeld als vergoeding voor het door de nabestaanden geleden verdriet om het verlies en lijden van hun moeder [ = affectieschade]. Het ging hier om smartengeld voor de vrouw zelf hetgeen na haar overlijden overgaat op haar erfgenamen.
In dat geval moet het ziekenhuis wel, bij leven van het slachtoffer, aansprakelijk worden gesteld, hetgeen hier ook is gebeurd.
Affectieschade voor nabestaanden is overigens wel mogelijk voor ongevallen en medische fouten vanaf 1 januari 2019.
Dit artikel is geplaatst in De Uitstraling, editie Oisterwijk, november 2019.
[post_title] => Uroloog maakt cruciale fout waardoor patiënte komt te overlijden
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => uroloog-maakt-cruciale-fout-waardoor-patiente-komt-te-overlijden
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:52:42
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:52:42
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18821
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 18803
[post_author] => 2
[post_date] => 2019-11-26 11:21:20
[post_date_gmt] => 2019-11-26 10:21:20
[post_content] => De vraag naar kamers in Eindhoven neemt toe. Niet alleen studenten, maar ook arbeidsmigranten, buitenlandse kenniswerkers en alleenstaanden zoeken een kamer of een [klein] appartement. Het gemeentebestuur heeft een haat-/liefdeverhouding met dit onderwerp. Enerzijds wil de gemeente Eindhoven kamerverhuur en de omzetting van woningen in kamers [onzelfstandige woonruimte] en woningsplitsing stimuleren. Anderzijds neemt de druk op het woon- en leefmilieu in buurten toe. Daardoor staat de leefbaarheid in wijken onder druk. De rechtszaken in Eindhoven en de jurisprudentie van de laatste jaren hierover laten eenzelfde wisselend beeld zien.
Gemeentelijk ingrijpen
De gemeente Eindhoven heeft ingegrepen door:
- Wijken te benoemen die op slot staan, dat wil zeggen door het weigeren van een vergunning voor het wijzigen van een woning voor kamerbewoning of ten behoeve van woningsplitsing;
- Door per 27 juli 2018 te bepalen dat het in strijd is met alle bestemmingsplannen binnen de gemeente Eindhoven om een woning te gaan gebruiken als kamerverhuurpand voor meer dan twee personen. Dat is geregeld in het Paraplubestemmingsplan “Parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing”.
Op grond van de eerste ingreep is kamerverhuur niet meer toegestaan in Woensel-West, Limbeek-Noord en Zuid, de Bennekel-Oost en Doornakkers-Oost en West. De gemeente gaat dat uitbreiden met de Hemelrijken en de Gildebuurt.
Het verbod tot kamerverhuur op grond van het paraplubestemmingsplan kan doorbroken worden door het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De aanvrager daarvan is echter afhankelijk van de gemeente die de leefbaarheid in de omgeving zal beoordelen en ook de woonkwaliteit van het pand. Het gemeentebestuur toetst dan aan de Beleidsregels Ruimtelijk omgevingsrecht 2018.
Twee beoordelings- en handhavingskaders
Kamerverhuur mag niet alleen niet in strijd zijn met het [paraplu]bestemmingsplan maar daarnaast gelden eisen op grond van de Huisvestingswet 2014. Daarin is bepaald dat het verboden is om een in een gemeentelijke huisvestingsverordening aangewezen woonruimte zonder vergunning van het College van B&W om te zetten van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. Daarvoor is een omzettingsvergunning nodig. De gemeente Eindhoven heeft een hele reeks verordeningen gehad, van de [Regionale nood-]huisvestingsverordening 2012, 2014, 2016 tot de wijziging van 8 augustus 2018. Daarvoor in de plaats is genoemd verbod op grond van het paraplubestemmingsplan gekomen. Het niet meer nodig hebben van een omzettingsvergunning is echter van korte duur, omdat per 1 januari 2020 de Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2020 in werking zal treden. Dan is weer wel een omzettingsvergunning noodzakelijk. Bij de vergunningverlening zal niet alleen gekeken worden naar de Woonvisie van de gemeente Eindhoven, maar ook naar het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het pand.
Een verschil tussen de twee kaders betreft ook het feit dat voor het verlenen van een omzettingsvergunning de zogenaamde Bibob-toets [integriteitsbeoordeling] van toepassing is en bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij afgeweken wordt van het bestemmingsplan niet. De gemeente Eindhoven wil dat ondervangen door aan een dergelijke vergunning voorwaarden te verbinden die het mogelijk maken om de omgevingsvergunning in te trekken bij overmatige overlast.
Wat gaat er verder veranderen ?
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan hanteert het College van B&W beleidsregels. De bestaande beleidsregels wil het college wijzigen. Zij zoekt daarvoor steun bij de gemeenteraad. Tijdens de behandeling vorige week van het ingediende raadsvoorstel bleek dat de meerderheid van de gemeenteraad tijdens de raadsvergadering van 26 november 2019 zal instemmen met de nieuwe Beleidsregels kamerverhuur en woningsplitsing 2019 en met de nieuwe Huisvestingsverordening 2020. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- De wijken die op slot zitten [en waar dus geen vergunning verleend wordt] worden uitgebreid met de Hemelrijken en de Gildebuurt;
- In de overige [rest]gebieden worden alle panden voor kamerverhuur of splitsing voorzien van een cirkel met een diameter van 60 meter. Ligt binnen een straal van 30 meter rondom een pand waarop de aanvraag van toepassing is al een voor kamerverhuur bestemd pand met vergunning of waarvoor een aanvraag loopt, dan kan de nieuwe aanvraag niet verleend worden. De cirkel geldt niet in het Centrumgebied, waar aanvragen beoordeeld worden op basis van een leefbaarheidsadvies;
- Er wordt een leefbaarheidscommissie ingesteld die bij de vergunningverlening advies geeft over leefbaarheid binnen een wijk;
- Er worden regels opgesteld die een minimale woonkwaliteit moeten garanderen;
- Aan een vergunning zullen voorschriften verbonden worden waarin leefregels opgenomen zullen worden;
- Er wordt overgangsrecht ingevoerd voor bestaande, onvolledig vergunde of illegale situaties voor een periode van één jaar. De gebieden die op slot zitten worden uitgezonderd van het overgangsrecht.
Overgangsrecht
Op grond van het zogenaamde overgangsrecht mag een bepaald gebruik dat in strijd is met een nieuwe bestemming worden voortgezet. Zo is in genoemd paraplubestemmingsplan bepaald dat het verbod op kamerverhuur niet geldt in een bestaande situatie en voor zover dat bestond op het moment van inwerkingtreding [op 27 juli 2018] van het betreffende bestemmingsplan. Dat gebruik mag echter niet worden voortgezet als dat gebruik al in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan. De gemeente Eindhoven wil met de nieuwe Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing 2019 nieuw overgangsrecht vaststellen dat tot een nieuwe nul-situatie moet leiden, waarop toekomstige handhaving gebaseerd kan worden. Dat is echter de vraag.
Het overgangsrecht is tweeledig:
- Voor panden waarvoor al een omzettingsvergunning is afgegeven en/of voor panden die aantoonbaar al van vóór 12 december 2007 voor kamerbewoning in gebruik zijn, kan binnen één jaar na de inwerkingtreding van de beleidsregels een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Die aanvragen worden in beginsel verleend [en daarvoor geldt genoemde cirkel niet]. Overlastpanden zijn uitgezonderd.
- Voor bestaande illegale met kamers bewoonde panden en/of bestaande illegale gesplitste woningen, die al aantoonbaar als zodanig in gebruik zijn voor de inwerkingtreding van de betreffende beleidsregels, kan binnen een jaar na de inwerkingtreding van die beleidsregels een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Die aanvraag zal nog beoordeeld worden op basis van de oude beleidsregels [waarbij de leefbaarheid, woonkwaliteit en woonomgeving getoetst worden]. Ook in dit geval zijn overlastpanden uitgezonderd.
De genoemde overgangsregeling geldt niet voor de “op slot” gebieden. De gemeente gaat ervan uit dat met deze overgangsregeling na een jaar op niet-vergunde panden [gefaseerd] gehandhaafd kan worden. Dan moet echter wel bedacht worden dat deze overgangsregeling losstaat van het [gebruiks]overgangsrecht op grond van genoemd paraplubestemmingsplan dat ook na dat eerste jaar geldt. Ook beoogt de gemeente met deze overgangsregeling de negatieve consequenties van een uitspraak van de Raad van State van 24 mei 2012 te ondervangen. In die zaak ging de gemeente Eindhoven tot handhaving over wegens het ontbreken van een omzettingsvergunning op grond van de Regionale Nood-Huisvestingsverordening 2010. De Raad van State stelde vast dat onder de werking van die verordening geen omzetting had plaatsgevonden zodat het gemeentebestuur zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat voor het verhuren van kamers in het pand een krachtens die verordening verleende omzettingsvergunning vereist was. Een dergelijke situatie kan zich ondanks genoemde overgangsregeling in de toekomst nog steeds voordoen voor zover de omzetting van een pand heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2020 [de datum waarop de Huisvestingsverordening 2020 in werking treedt]. Daarnaast geldt de overgangsregeling voor het beschikken over een omgevingsvergunning voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik. Een dergelijke vergunning dient onderscheiden te worden van een omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening.
Tenslotte is van belang dat de nieuwe Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2020 ook een afzonderlijke overgangsregeling bevat. Daarin wordt de Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2016 zoals die in werking is getreden op 21 december 2018 ingetrokken. Daarnaast is daarin bepaald dat omzettingsvergunningen en woonvormingsvergunningen die verleend zijn op basis van de oude huisvestingsverordeningen gelijkgesteld zullen worden met een vergunning die verleend is op basis van de nieuwe Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2020. Al met al een onoverzichtelijke situatie die naar verwachting nog tot veel discussies en handhavingszaken zal leiden.

[post_title] => Kamerverhuur in Eindhoven op de schop
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => kamerverhuur-in-eindhoven-op-de-schop
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-21 16:03:26
[post_modified_gmt] => 2024-06-21 14:03:26
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18803
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 18759
[post_author] => 26
[post_date] => 2019-11-14 12:07:14
[post_date_gmt] => 2019-11-14 11:07:14
[post_content] => Regelmatig klagen consumenten bij Kifid over het eenzijdig wijzigen door de verzekeraar van verzekeringspremies. Ook in de
uitspraak van Kifid van 11 november 2019 ging het hier om. In deze uitspraak heeft Kifid geoordeeld dat de verzekeraar op grond van zijn voorwaarden de verzekeringspremie mocht verhogen met 50%. Daarbij is naar de mening van Kifid geen sprake van een oneerlijk beding in de verzekeringsvoorwaarden.
Casus
De consument heeft een woonhuisverzekering bij Centraal Beheer. Deze woonhuisverzekering loopt per 1 september 2018 af. In een tweetal brieven van eind juli en augustus 2018 informeert de verzekeraar de consument over een wijziging van de voorwaarden en premie bij voortzetting van de verzekering. Daarbij licht de verzekeraar onder meer toe dat de premie zal stijgen van 30,13 euro naar 44,90 euro. Dit vormt een premiestijging van bijna 50%. Ook licht de verzekeraar toe waarom de premie zal stijgen. De consument is het niet eens met de premiestijging en heeft zich beklaagd bij Kifid.
Oordeel Kifid
Kifid oordeelt dat de verzekeraar de consument met de brieven van eind juli en augustus 2018 tijdig heeft ingelicht over de wijziging van de verzekeringsvoorwaarden en verzekeringspremie. De verzekeraar hoefde in deze brieven geen inzicht te geven in de mate waarin elk aspect van de verzekering meeweegt in de premiewijziging. De gegeven toelichting was voldoende. Daarbij heeft de verzekeraar de consument ook gewezen op de mogelijkheid om de verzekering vanaf de wijzigingsdatum dagelijks op te zeggen. Door op die manier te handelen, heeft de verzekeraar volgens Kifid de consument voldoende geïnformeerd. Ook heeft de verzekeraar zich daarmee gehouden aan de ‘Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijn particuliere schade- en inkomensverzekeringen’ van het Verbond van Verzekeraars, die sinds 2010 geldt.
Europese richtlijn ‘oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten’
In de voorwaarden van de verzekeraar is opgenomen dat de verzekeraar de premie of voorwaarden van de verzekering mag aanpassen op de verlengingsdatum als hij daar een reden voor heeft. Kifid heeft in deze procedure ook moeten beoordelen of met deze bepaling sprake is van een oneerlijk beding zoals bedoeld in de Europese richtlijn ‘oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten’. Het Kifid is van oordeel dat dit niet het geval is. Het evenwicht tussen de rechten en plichten van de verzekeraar en de verzekerde is door deze bepaling naar de mening van Kifid niet aanzienlijk in het nadeel van de verzekerde verstoord. Om die reden is het beding in de voorwaarden van de verzekeraar niet oneerlijk.
Deze uitspraak van Kifid staat niet op zichzelf. Eerder kwam de Commissie van Beroep in een andere zaak tot een soortgelijk oordeel (CvB 2017-21). Daarbij ging het over premiestijging bij stilzwijgende verlenging.
Heeft u vragen over de wijziging van voorwaarden of een premiestijging, neemt u dan gerust contact op.
[post_title] => Kifid oordeelt dat verzekeraar de premie met 50% mag verhogen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => kifid-oordeelt-dat-verzekeraar-de-premie-met-50-mag-verhogen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-10-02 10:00:41
[post_modified_gmt] => 2023-10-02 08:00:41
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18759
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 18729
[post_author] => 8
[post_date] => 2019-11-13 12:20:38
[post_date_gmt] => 2019-11-13 11:20:38
[post_content] => Als mediator word ik vaak benaderd om de echtscheiding met partijen te regelen. Een vaak gehoorde tekst is dan : we nemen niet allebei een advocaat, want dan krijgen we een vechtscheiding”.
Tijdens de scheiding moet er van alles geregeld worden op financieel en juridisch gebied. Dat is ingewikkeld en bovendien niet gemakkelijk door alle emoties waar u mee te maken heeft. Het is daarom raadzaam om de hulp van een derde partij in te schakelen.
Een mediator of een eigen advocaat: het is aan de partners welke hulp zij willen inschakelen. Het hangt helemaal af van de omstandigheden waarin u zich bevindt. Welke keuze is het beste?
Mediation:
- Beide partners moeten dat willen;
- Beide partners zijn in staat om hun eigen belang te benoemen;
- De mediator neemt geen beslissingen;
- De mediator helpt partners om samen tot besluiten te komen;
- Mediation is een vorm van conflictbemiddeling;
- Partijen gaan samen met de mediator aan tafel;
- De partijen beslissen zelf;
- De mediator is de onafhankelijke derde partij.
- U gaat samen op zoek naar oplossingen.
- De mediator geeft u de informatie over de juridische en financiële aspecten
- De mediator helpt om de relatie van ex-partner om te buigen naar ouders.
- De mediator streeft altijd naar duurzame afspraken waarvoor draagvlak is bij beide partners; nu én in de toekomst.
- Kosten: beide partijen betalen samen de mediator.
Scheiden met eigen advocaat:
- Als partijen niet naar de mediator willen;
- Of één van beiden niet;
- Advocaat behartigt de belangen van één partner.
- U heeft dan ieder een eigen advocaat nodig.
- De twee partners kunnen met hun twee advocaten om tafel gaan;
- De advocaten kunnen ook sámen tot beslissingen komen.
- De advocaat bespreekt de mogelijke oplossingen met u.
- Scheiden op deze manier hoeft niet lang te duren;
- De advocaat geeft u informatie over de juridische en financiële aspecten;
- Met uw advocaat gaat u op zoek naar oplossingen die voor u haalbaar zijn;
- Van belang is het om een vfas-advocaat te nemen;
- Omdat die is gespecialiseerd in het familierecht en probeert tot overeenstemming te komen;
- Kosten: u betaalt zelf de kosten van de eigen advocaat.
Vragen ?
Indien u hierover nog vragen heeft kunt u deze stellen aan de vfas – familierechtadvocaten/ mediators van Bg.legal.

[post_title] => Is er verschil tussen een advocaat en een mediator?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => is-er-verschil-tussen-een-advocaat-en-een-mediator
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-11-29 17:12:12
[post_modified_gmt] => 2021-11-29 16:12:12
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18729
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 18727
[post_author] => 26
[post_date] => 2019-11-12 16:27:33
[post_date_gmt] => 2019-11-12 15:27:33
[post_content] => Als sluitstuk op mijn eerdere twee publicaties over slapende dienstverbanden
"Is werkgever verplicht slapende dienstverbanden te beëindigen" en
"Slapend dienstverband: voorlopig goed nieuws voor langdurig zieken" kan ik u mededelen dat de Hoge Raad op 8 november jl. heeft gesproken. De beslissing van de Hoge Raad is in lijn met de eerdere conclusie van de advocaat-generaal. Ook het eindoordeel van de Hoge Raad luidt dat de werkgever in beginsel verplicht is een slapend dienstverband met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, indien deze daarom verzoekt, te beëindigen. Dus, definitief goed nieuws voor langdurig zieken.
Oordeel Hoge Raad
Evenals de advocaat-generaal wordt door de Hoge Raad niet gekozen voor de omgekeerde Stoof-Mammoet benadering, maar voor de artikel 7:611 BW ‘goed werkgeverschap’- benadering.
De Hoge Raad oordeelt: “
De wetgever beoogt met de Wet compensatieregeling transitievergoeding een eind te maken aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden”. De compensatieregeling en de voor invoering daarvan in de wetgeschiedenis gegeven redenen brengen mee dat als norm van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW geldt dat een ‘slapend dienstverband’ in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. Die norm brengt tevens mee dat in dat geval in beginsel door de werkgever aan de werknemer een vergoeding behoort te worden toegekend”. (ECLI:NLHR:2019:1734, Hoge Raad 19/01873).
Kortom, als aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is voldaan, is het uitgangspunt dat de werkgever moet instemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Dit onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Let wel, die vergoeding hoeft niet meer te bedragen – zo oordeelt de Hoge Raad – dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.
Op dit uitgangspunt geldt ook volgens de Hoge Raad een uitzondering. Namelijk indien de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever moet echter dit belang stellen en bewijzen, aldus de Hoge Raad. Als voorbeeld van een gerechtvaardigd belang wordt het bestaan van reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer genoemd. Tegelijkertijd zegt de Hoge raad dat zo’n belang niet kan zijn dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.
Voor het probleem van voorfinanciering door de werkgever, omdat de Wet compensatie transitievergoeding pas op 1 april 2020 in werking treedt (met aanspraak op compensatie voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd), geeft de Hoge Raad ook een aanwijzing. Als de werkgever aannemelijk maakt dat die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële problemen, kan de rechter beslissen dat betaling aan de werknemer in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot na 1 april 2020. Echter, vanaf die datum geldt dat de werkgever verplicht is tot voorfinanciering, omdat de betreffende compensatieregeling vereist dat voor een aanvraag van compensatie bij het UWV de volledige vergoeding aan de werknemer is voldaan.
Tot slot maakt de Hoge Raad nog duidelijk, dat voor de hoogte van de vergoeding niet moet worden aangesloten bij de hoogte van het bedrag dat de werkgever volgens de compensatieregeling op het UWV kan verhalen. Dit omdat de door de werkgever te verkrijgen compensatie onder omstandigheden lager kan zijn dan het bedrag aan transitievergoeding waarop de werknemer recht zou hebben bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Bijvoorbeeld als het totale bedrag aan brutoloon dat de werkgever tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid heeft doorbetaald lager is dan de wettelijke transitievergoeding.
Conclusie:
Zowel werkgevers met slapende dienstverbanden en langdurig zieken weten nu wat hun verplichtingen en rechten zijn. Wij zijn u uiteraard graag behulpzaam indien u begeleiding bij de beëindiging van een slapend dienstverband wenst.

[post_title] => Slapend dienstverband: Definitief goed nieuws voor langdurig zieken
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => slapend-dienstverband-definitief-goed-nieuws-voor-langdurig-zieken
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:52:44
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:52:44
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18727
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 18718
[post_author] => 26
[post_date] => 2019-11-07 17:43:34
[post_date_gmt] => 2019-11-07 16:43:34
[post_content] => Het recht op domeinnamen is niet in de wet geregeld. Toch zijn er verschillende tools om te bepalen wie er recht heeft op een domeinnaam. Die tools worden vooral gebruikt op het moment dat partijen discussiëren over de vraag wie “eigenaar” van een domeinnaam is. Want: wie eigenaar is, mag
te allen tijde beschikken over de domeinnaam.
Eerder gaf ik al antwoord op de vraag hoe moet worden omgegaan met het gebruik van merken in domeinnamen. Als aanvulling hierop geef ik in deze blog
antwoord op de volgende vragen:
- Wanneer heb ik recht op een domeinnaam?
- Wat als een ander mijn domeinnaam registreert. Ben ik dan nog rechthebbende?
- Wat als er meerdere partijen zijn betrokken bij de (registratie van) de domeinnaam? Wie is dan rechthebbende?
Deze vragen zal ik hierna beantwoorden.
Wanneer ben ik eigenaar?
Zoals gezegd bevat de Nederlandse wet geen regels over domeinnamen. Daarom is de
Stichting Internet Domeinnaam registratie Nederland (oftewel: SIDN) in het leven geroepen. Het SIDN registreert alle .nl domeinnamen. Als je gebruik wil maken van een .nl domeinnaam, moet je deze eerst
bij het SIDN registreren. Daarbij geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Je sluit als het ware een overeenkomst met het SIDN.
Iedere domeinnaam kan maar één keer worden geregistreerd, en dus maar door één iemand worden gebruikt. Voor het gebruik van de domeinnaam moet aan het SIDN een vergoeding worden betaald. Zo lang er wordt betaald, bestaat het gebruiksrecht op de domeinnaam. Dit kan dus oneindig lang zijn.
De organisatie of persoon die in het register van het SIDN als
“houder” staat geregistreerd, is eigenaar van de domeinnaam. In beginsel wordt daar althans vanuit gegaan.
Maar soms geeft het register een vertekend beeld van de werkelijkheid. Dit zien we vaak gebeuren als de rechthebbende niet zelf de domeinnaam heeft geregistreerd, maar de registratie uit handen heeft gegeven aan een derde partij. Bijvoorbeeld aan een gespecialiseerd bureau die de registratie voltooit, de betaling verzorgt en daarmee ook de jaarlijkse verlening regelt.
Als je de registratie van de domeinnaam uit handen hebt gegeven. Wie is dan rechthebbende op de domeinnaam?
Ben ik rechthebbende, als een ander mijn domeinnaam registreert?
Stel, je hebt een andere partij de opdracht hebt gegeven om een domeinnaam te registreren. Dat doet die partij voor jou. Jij betaalt daar ook voor. Er komt dan een overeenkomst van opdracht tot stand.
Als er sprake is van een dergelijke overeenkomst van opdracht, wordt jij rechthebbende op de domeinnaam. De andere partij is de tussenpersoon. Dit wordt ook zo in het register van het SIDN omschreven. De tussenpersoon wordt de “registrar” genoemd. De registrar heeft niet de rechten op de domeinnaam gekregen. Jij bent, als opdrachtgever, de eigenaar van de domeinnaam. Ook jouw gegevens worden daarom in het register opgenomen.
Hierdoor is het voor de buitenwereld duidelijk dat er een tussenpersoon is die de registratie etc. heeft geregeld, maar dat de domeinnaam zelf toekomt aan een andere organisatie of persoon.
In de meeste gevallen gaat dit goed. Maar soms ook niet.
Dan registreert de tussenpersoon de domeinnaam bijvoorbeeld op zijn eigen naam, in plaats van op de naam van de opdrachtgever. Hoewel de opdrachtgever de rekening netjes betaalt, wordt de registrator toch als rechthebbende in het register vermeld. En omdat we in beginsel uitgaan van de gegevens uit het register, sta je als opdrachtgever met 1-0 achter.
Ben je dan je rechten op de domeinnaam kwijt? Nee. Je kunt overdracht van de domeinnaam vorderen. Daarbij kun je aantonen dat de domeinnaam eigenlijk op jouw naam had moeten worden geregistreerd. Dat er een opdracht is gegeven aan de tussenpersoon voor het registreren van de domeinnaam, en dat daar ook steeds voor is betaald.
Uiteindelijk kan de domeinnaam dan alsnog overgezet worden naar de juiste organisatie of persoon.
Wat als er meerdere partijen betrokken zijn bij de domeinnaam?
Ten slotte is er nog de situatie waarbij meerdere partijen zijn betrokken bij de registratie van een domeinnaam. Dit zie je bijvoorbeeld als er wordt
samengewerkt aan een project. Aan het project werken verschillende partijen mee. Zij willen samen één website lanceren met daarop informatie over het project. En dus moet er één domeinnaam worden geregistreerd.
De vraag is dan wie de rechten op de domeinnaam krijgt. Degene die de domeinnaam registreert? Degene die de website onderhoudt? Of komt de domeinnaam aan het samenwerkingsverband als geheel toe? Om deze vraag te beantwoorden kijken we naar de omstandigheden van het geval.
Ook hierbij is het register van het SIDN van belang. De eerste stap is om te onderzoeken wie er als houder staat geregistreerd. Maar dat is niet het enige aspect waaraan wordt getoetst.
Ook kijken we naar:
- Wie de website onderhoudt;
- Welke afspraken de samenwerkende partijen over de domeinnaam hebben gemaakt;
- Op welke Cloud server de website draait;
- Is de organisatie/persoon die de domeinnaam heeft geregistreerd lid van het projectteam?
- Wordt de domeinnaam gebruikt ten behoeve van het project?
Uit deze afwegingen kan volgen dat een organisatie of persoon de domeinnaam heeft geregistreerd in zijn hoedanigheid als lid van het projectteam. In dat geval kan een rechter toch oordelen dat de domeinnaam toekomt aan het samenwerkingsverband. En dus niet aan de organisatie of persoon op wiens naam die de domeinnaam is geregistreerd. Ter illustratie verwijs ik naar een
uitspraak van de rechtbank Amsterdam over het Stichting Bosch Research and Conservation Project.
Conclusie
De vraag aan wie de rechten op een domeinnaam toekomen kan verschillend worden beantwoord. Het antwoord is mede afhankelijk van het aantal partijen dat bij de registratie van de domeinnaam betrokken is. Desalniettemin kan het register van het SIDN steeds als uitgangspunt worden genomen. Degene die in het register als domeinnaamhouder staat geregistreerd, wordt geacht rechthebbende te zijn.
Zoekt u een advocaat die is
gespecialiseerd in domeinnamen? In of rondom Eindhoven, ‘s-Hertogenbosch of Tilburg? Neem dan vrijblijvend contact op.
[post_title] => Wie heeft recht op de domeinnaam?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => wie-heeft-recht-op-de-domeinnaam
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2022-10-26 15:49:53
[post_modified_gmt] => 2022-10-26 13:49:53
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18718
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 18918
[post_author] => 8
[post_date] => 2019-12-18 15:03:30
[post_date_gmt] => 2019-12-18 14:03:30
[post_content] => Het klinkt vast raar deze koptitel. Alsof ik u wil aanzetten om te scheiden. Toch kan het voor u van belang zijn om nu al een verzoekschrift echtscheiding in te dienen bij de rechtbank. Tot en met 31 december gelden namelijk nog de oude regels.
Als een van de ex-partners na de scheiding niet in staat is in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, kan aanspraak gemaakt worden op partneralimentatie. Als de financiële draagkracht van de alimentatieplichtige het toelaat, kan er sprake zijn van het vaststellen van alimentatie.
Nu geldt nog dat de alimentatiegerechtigde ,mits er behoefte is en draagkracht bij de alimentatieplichtige, in principe recht heeft op 12 jaar alimentatie.
De maatschappelijke opvattingen over partneralimentatie zijn veranderd. Steeds meer mensen zijn financieel onafhankelijk en men vindt dat je ook zelf financieel onafhankelijk kunt zijn. Er wordt ook van de alimentatiegerechtigde verwacht dat hij/zij zelf inkomsten kan genereren. Vroeger hadden we hier de campagne voor: “een jonge meid is op haar toekomst voorbereid”.
Per 1 januari 2020 treedt de nieuwe wet in werking.
Deze verlaagt de grens van 12 jaren naar de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. Er zijn ook uitzonderingssituaties in de nieuwe wet:
- Dit bv als er kinderen zijn, dan geldt de alimentatie tot de jongste van de kinderen 12 jaar is.
- Ook bij langdurige huwelijken van minimaal 15 jaar, waarbij de alimentatiegerechtigde binnen 10 jaar AOW krijgt, zal de duur vastgesteld worden totdat de AOW leeftijd wordt bereikt.
- Bij een huwelijk van minimaal 15 jaar en de alimentatiegerechtigde is geboren op of voor 1 januari 1970 geldt ook een termijn van 10 jaar.
Even een paar voorbeelden ter verduidelijking:
Voorbeeld 1:
Iemand die 68 jaar is en 35 jaar gehuwd is geweest heeft volgens de oude wet recht op 12 jaar alimentatie. Volgens de nieuwe wet zal dit slechts 5 jaar zijn.
Wel kan in dit geval een verlengingsverzoek gedaan worden volgens de nieuwe wet. Dit zal de alimentatiegerechtigde moeten doen binnen 3 maanden na het beëindigen van de termijn van 5 jaar.
Voorbeeld 2:
Iemand van 40 jaar zonder kinderen die 19 jaar gehuwd is heeft volgens de oude regeling recht op 12 jaar alimentatie. Volgens de nieuwe regeling heeft deze 40 jarige slechts recht op de helft duur huwelijk met een maximum van 5 jaar, dus recht op maar 5 jaar alimentatie.
Voorbeeld 3:
Iemand van 40 jaar met een minderjarig kind van 5 jaar, die 7 jaar gehuwd is, heeft volgens de oude regeling recht op 12 jaar partneralimentatie (en kinderalimentatie). Volgens de nieuwe regeling bestaat er recht op partneralimentatie totdat het kind 12 jaar is. Dus 7 jaren.
Wilt u weten wat het effect voor u is/zal zijn ? Neem dan vrijblijvend contact met ons op.
Dit artikel is gepubliceerd in De UItstraling, december 2019.

[post_title] => Dit jaar nog scheiden, of niet? Grote veranderingen partneralimentatie!
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => dit-jaar-nog-scheiden-of-niet-grote-veranderingen-partneralimentatie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:52:39
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:52:39
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=18918
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1495
[max_num_pages] => 150
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 16276edf3807bea037d1667413cf69b6
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:525f19cccd7b1fad93da5264b212b2f1
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Het klinkt vast raar deze koptitel. Alsof ik u wil aanzetten om te scheiden. Toch kan het voor u van belang zijn om nu al een verzoekschrift echtscheiding in te...
Lees meer
De Internationale Kamer van Koophandel (ICC) is opgericht in 1919 en viert dit jaar dus haar 100-jarig bestaan. Het doel van de ICC is het bevorderen van internationaal handelsverkeer. In...
Lees meer
De Hoge Raad heeft in een recente uitspraak geoordeeld dat afspraken over verrekenen tussen meer dan twee partijen ook geldig zijn en dus blijven in het geval één van die...
Lees meer
Een veel gehoorde vraag van octrooigemachtigden (en ook merken- en modelgemachtigden) is hoe zij moeten omgaan met het faillissement van hun cliënt en de aangestelde curator. In drie separate artikelen...
Lees meer
Door het afwachtende beleid van de uroloog wordt een tumor te laat ontdekt. Patiënte komt te overlijden. Ziekenhuis aansprakelijk gesteld. Hof Den Haag heeft op 22 oktober jl. uitspraak gedaan....
Lees meer
De vraag naar kamers in Eindhoven neemt toe. Niet alleen studenten, maar ook arbeidsmigranten, buitenlandse kenniswerkers en alleenstaanden zoeken een kamer of een [klein] appartement. Het gemeentebestuur heeft een haat-/liefdeverhouding...
Lees meer
Regelmatig klagen consumenten bij Kifid over het eenzijdig wijzigen door de verzekeraar van verzekeringspremies. Ook in de uitspraak van Kifid van 11 november 2019 ging het hier om. In deze...
Lees meer
Als mediator word ik vaak benaderd om de echtscheiding met partijen te regelen. Een vaak gehoorde tekst is dan : we nemen niet allebei een advocaat, want dan krijgen we...
Lees meer
Als sluitstuk op mijn eerdere twee publicaties over slapende dienstverbanden “Is werkgever verplicht slapende dienstverbanden te beëindigen” en “Slapend dienstverband: voorlopig goed nieuws voor langdurig zieken” kan ik u mededelen...
Lees meer
Het recht op domeinnamen is niet in de wet geregeld. Toch zijn er verschillende tools om te bepalen wie er recht heeft op een domeinnaam. Die tools worden vooral gebruikt...
Lees meer