Blog van medewerkers
- De mogelijkheid wordt geboden om meerdere percelen aan 1 inschrijver te gunnen of het aantal percelen dat aan 1 inschrijver wordt gegund te beperken. Daarnaast heeft een inschrijver de mogelijkheid een inschrijving voor een combinatie van percelen in te dienen, maar uitsluitend als de aanbestedende dienst die mogelijkheid biedt. Het is in die situatie aan de aanbestedende dienst om een gunningssystematiek te hanteren op basis waarvan een inschrijving voor een combinatie van percelen kan worden vergeleken met een inschrijving voor één enkel perceel.
- Het (quasi-)inbesteden [waarbij de aanbestedende dienst een opdracht aan een gelieerde rechtspersoon kan verlenen] wordt geregeld. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat de derde aan wie de opdracht wordt gegund (de gecontroleerde rechtspersoon) ten minste 80% van haar werkzaamheden moet uitvoeren voor de aanbestedende dienst. Ook voornoemde derde die tevens een aanbestedende dienst is, kan aan de controlerende aanbestedende dienst een opdracht gunnen zonder aanbesteding.
- In een constructie van (quasi-)inbesteding mag privaat kapitaal deelnemen, mits aan dit privaat kapitaal geen controlerende en/of blokkerende (stem)rechten zijn verbonden.
- Er wordt geregeld dat aanbestedende diensten opdrachten aan elkaar kunnen gunnen zonder aanbestedingsprocedure.
- Aanbestedingsprocedures moeten digitaal/ elektronisch worden uitgevoerd. De termijnen zijn daarom standaard verkort.
- Er komt een nieuw Model Eigen Verklaring.
- De dwingende en facultatieve uitsluitingsgronden worden uitgebreid.
- Bij de beoordeling van de uitsluitingsgronden mag slechts tot drie jaar worden teruggekeken.
- Het enige gunningscriterium is EMVI zij het dat EMVI ook kan worden bepaald op basis van uitsluitend de laagste prijs of de laagste kosteneffectiviteit.
- Er wordt geregeld aan welke voorwaarden een wijziging van een overeenkomst moet voldoen, wil er niet sprake zijn van een – tot aanbestedingsplicht leidende - wezenlijke wijziging van de overeenkomst.
Via een internetconsultatie kunnen geïnteresseerde partijen zienswijzen over het wetsvoorstel indienen. Hiervoor is ook een geconsolideerd concept wetsvoorstel gepubliceerd waarin de wijzigingen zijn opgenomen naast de oorspronkelijke tekst van de Aanbestedingswet. De nieuwe Aanbestedingswet zal uiterlijk 18 april 2016 in werking moeten treden.
[post_title] => Concept wetsvoorstel Aanbestedingswet [post_excerpt] =>Het concept wetsvoorstel Aanbestedingswet 2012 is op vrijdag 3 april jl. gepubliceerd. Het wetsvoorstel bevat wijzigingen van de Aanbestedingswet teneinde de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen die vorig jaar van kracht zijn geworden, in de Aanbestedingswet te implementeren.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => concept-wetsvoorstel-aanbestedingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:52:06 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:52:06 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/03/concept-wetsvoorstel-aanbestedingswet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7110 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-04-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-01 00:00:00 [post_content] =>Traditioneel staat/stond de software waar kantoren gebruik van maken voor hun dossier en/of financiële administratie, op een server die zich fysiek op het advocatenkantoor bevond. Steeds meer kantoren kiezen voor oplossingen waarbij de software en/of data of nog meer niet meer op de eigen servers staat maar in een datacenter elders. Dit wordt ook wel “de Cloud” genoemd.
In bijgaand artikel schetst mr. Jos van der Wijst, specialist ie/it-recht de risico’s en geeft hij aanbevelingen hoe deze te beperken.
Traditioneel staat/stond de software waar kantoren gebruik van maken voor hun dossier en/of financiële administratie, op een server die zich fysiek op het advocatenkantoor bevond. Steeds meer kantoren kiezen voor oplossingen waarbij de software en/of data of nog meer niet meer op de eigen servers staat maar in een datacenter elders. Dit wordt ook wel “de Cloud” genoemd.
In bijgaand artikel schetst mr. Jos van der Wijst, specialist ie/it-recht de risico’s en geeft hij aanbevelingen hoe deze te beperken.
U heeft het vast op televisie gezien: het melkquotum is definitief verleden tijd. Maar betekent dit dan ook dat de melkveehouders nu ongelimiteerd kunnen produceren, zonder na te hoeven denken over boetes?
Nee. Parallel aan beëindigingstraject van het melkquotum is het stelsel “Verantwoorde groei melkveehouderij” door de Rijksoverheid op poten gezet. Met dit stelsel wil de overheid verantwoorde groei van melkveebedrijven mogelijk maken. Bedrijven met melkvee mogen groeien als er voldoende grond bij het bedrijf in gebruik is om de extra mest aan te wenden of als het bedrijf de extra geproduceerde mest volledig laat verwerken. Een combinatie van grond- en mestverwerking om de extra mest te verantwoorden is ook mogelijk.
Dat betekent dus dat er nog wel grenzen zijn aan de productiemogelijkheden. Maar de melkveehouder zal wel blij zijn dat er nu afscheid is genomen van het melkquotum. Over een jaar kijken we nog eens of de melkveehouder zijn enthousiasme heeft bewaard.
[post_title] => Einde melkquotum per 1 april 2015; begin ongelimiteerde melkproductie? [post_excerpt] =>U heeft het vast op televisie gezien: het melkquotum is definitief verleden tijd. Maar betekent dit dan ook dat de melkveehouders nu ongelimiteerd kunnen produceren, zonder na te hoeven denken over boetes?
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => einde-melkquotum-per-1-april-2015-begin-ongelimiteerde-melkproductie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:54:18 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:54:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/01/einde-melkquotum-per-1-april-2015-begin-ongelimiteerde-melkproductie/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7109 [post_author] => 24 [post_date] => 2015-03-03 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-03-03 00:00:00 [post_content] => Veel zorginstellingen hebben te maken met cliënten die worden geholpen in een “begeleid wonen-project”. Om voldoende woonruimte ter beschikking te krijgen, gaan deze zorginstellingen geregeld samenwerkingsovereenkomsten aan met woningbouwverenigingen of andere vastgoedeigenaren. De betreffende cliënt krijgt dan – in juridische zin – enerzijds een begeleidingsovereenkomst aangeboden door de zorginstelling en anderzijds een huurovereenkomst met de woningbouwvereniging. Wat nu als de cliënt zich niet houdt aan de voorwaarden omtrent de begeleiding? Eindigt met de begeleidingsovereenkomst ook automatisch de huurovereenkomst? Hieronder een korte behandeling. De hoofdlijn uit de jurisprudentie komt er – samengevat – op neer dat bij een overeenkomst strekkende tot verschaffing van zowel zorg als woonruimte, de wettelijke huurbepalingen slecht toepassing missen als het verzorgingselement duidelijk overheerst boven het woonelement. Anders gezegd: als de nadruk van het verblijf van een cliënt in een woonruimte met name ligt op de verzorging en begeleiding van de betreffende cliënt, en de cliënt houdt zich niet aan de voorwaarden die daaromtrent worden gesteld, dan is het hoogstwaarschijnlijk dat met het beëindigen van de begeleidingsovereenkomst, ook de huurovereenkomst zal eindigen en de cliënt dus op zoek zal moeten naar andere woonruimte. Nu klinkt dit heel logisch en makkelijk. De praktijk is – zoals zo vaak - weerbarstiger. Ik behandel twee arresten met een voorlopig verschillende uitkomst, maar van hetzelfde Gerechtshof. In een arrest van het Hof 's-Hertogenbosch uit 2009 oordeelt het Hof dat een cliënt zijn woonruimte moet verlaten. De betreffende cliënt had een begeleidings- en huurovereenkomst gesloten, maar hield zich niet aan de voorwaarden van de behandeling. De behandeling was erop gericht de cliënt te begeleiden naar zelfstandig wonen. In dat kader verbleef hij tijdelijk in een woonruimte ter zake waarvan hij een huurovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd. Het Hof Den Bosch oordeelde heel duidelijk dat het verblijf van de cliënt en de woonruimte nadrukkelijk was gericht op het begeleiden van de betreffende cliënt naar zelfstandig wonen. Het verblijf in de woonruimte was niet zozeer ingegeven door het feit dat de cliënt daar eenvoudigweg woonde. De nadruk lag dus op de behandeling en niet op het wonen. Bovendien, zo oordeelde het Hof, waren de begeleidingsovereenkomst en de huurovereenkomst dusdanig verweven met elkaar, dat met het eindigen van de begeleidingsovereenkomst ook de huurovereenkomst eindigde. De begeleidingsovereenkomst en de huurovereenkomst waren op dezelfde datum en voor dezelfde bepaalde periode aangegaan. In 2014 oordeelde datzelfde Hof echter in een soortgelijke zaak dat met de beëindiging van de begeleidingsovereenkomst niet automatisch de huurovereenkomst eindigde. De cliënt hield zich weliswaar niet aan de voorwaarden van de begeleidingsovereenkomst, zij zou namelijk geluidsoverlast veroorzaken, maar die geluidsoverlast werd door de cliënt betwist. Bovendien stelde het Hof zich de vraag of de geluidsoverlast dusdanig ernstig was, dat dat moest leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst, zeker nu de cliënt daar woonde met haar dochter, en de klagende buren inmiddels verhuisd waren. Het was aan de woningbouwstichting om te bewijzen dat er geluidsoverlast werd geproduceerd en dat dat een dusdanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde dat dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming met zich mee moest brengen. Wordt dus vervolgd. Het devies in “begeleid wonen-trajecten” luidt dan ook: zorg dat een begeleidingsovereenkomst en een huurovereenkomst onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zorg vervolgens dat eventuele klachten over de cliënt, of schendingen van de overeenkomsten, goed gedocumenteerd en bewijsbaar zijn. Toets vervolgens of er voldoende aanleiding is om de begeleidingsovereenkomst én de huurovereenkomst te beëindigen. Zowel aan de voorkant, het opstellen van de overeenkomsten, als aan de achterkant, het afwikkelen van de overeenkomsten, staan wij u graag bij vanuit onze branchegroep zorg. [post_title] => Hoe ontruim ik de huurder in een begeleid wonen-project? [post_excerpt] =>Veel zorginstellingen hebben te maken met cliënten die worden geholpen in een “begeleid wonen-project”. Om voldoende woonruimte ter beschikking te krijgen, gaan deze zorginstellingen geregeld samenwerkingsovereenkomsten aan met woningbouwverenigingen of andere vastgoedeigenaren. De betreffende cliënt krijgt dan – in juridische zin – enerzijds een begeleidingsovereenkomst aangeboden door de zorginstelling en anderzijds een huurovereenkomst met de woningbouwvereniging. Wat nu als de cliënt zich niet houdt aan de voorwaarden omtrent de begeleiding? Eindigt met de begeleidingsovereenkomst ook automatisch de huurovereenkomst? Hieronder een korte behandeling.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => hoe-ontruim-ik-de-huurder-in-een-begeleid-wonen-project [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:29:32 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:29:32 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/03/03/hoe-ontruim-ik-de-huurder-in-een-begeleid-wonen-project/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7061 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-03-02 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-03-02 00:00:00 [post_content] =>In januari van dit jaar heeft de Rechtbank Den Haag in verschillende kort gedingen die door meerdere verliezende inschrijvers aanhangig zijn gemaakt en toeziend op één en dezelfde private aanbesteding, vonnissen moeten wijzen. Zie ECLI:NL:RBDHA:2015:707, ECLI:NL:RBDHA:2015:926, ECLI:NL:RBDHA:2015:929.
De bij een private aanbesteding van toepassing zijnde spelregels zijn daarbij door de voorzieningenrechter nog maar eens in kaart gebracht en passeren hier de revue.
De aanbesteder in kwestie is een private onderneming, die zich bezig houdt met het [doen] verzorgen en organiseren van vakopleidingen, trainingen en cursussen voor de sector transport & logistiek en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Ten behoeve van de door de aanbesteder georganiseerde opleidingen koopt deze onderneming diensten in van opleiders binnen heel Nederland. In dat verband heeft de aanbesteder een offerteprocedure georganiseerd met een programma van eisen inclusief een concept toeleveringsovereenkomst.
De vraag die in de kort gedingen speelt is of en zo ja in hoeverre de aanbesteder gebonden is aan de aanbestedingsrechtelijke beginselen. De voorzieningenrechter oordeelt dat als uitgangspunt geldt dat de aanbesteder als private partij niet gebonden is aan de Nederlandse of Europese regelgeving voor overheidsaanbestedingen. De tussen een [verliezende] inschrijver en de aanbesteder bestaande precontractuele verhouding in het kader van de offerteprocedure wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid.
Bij de beantwoording van de vraag of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat ook een private aanbesteder de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie in acht dient te nemen, staat centraal of de [potentiële] aanbieders aan de aanbesteding redelijkerwijs de verwachting kunnen ontlenen dat de aanbesteder die beginselen in acht zal nemen, zodat hij hen daarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag teleurstellen. Of in een concreet geval een dergelijke verwachting is gewekt, is afhankelijk van het bij de aanbesteding gehanteerde programma, de daarin neergelegde [rand] voorwaarden en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de hoedanigheid van betrokken partijen.
Bij dit alles heeft te gelden dat uit het beginsel van contractsvrijheid tussen private partijen voortvloeit, dat het partijen in de aanbesteding in beginsel vrij staat om in de aanbestedingsvoorwaarden de toepasselijkheid van aanbestedingsrechtelijke beginselen zoals het gelijkheidsbeginsel in het transparantiebeginsel uit te sluiten, tenzij een beroep op een zodanige uitsluiting in verband met de bijzondere omstandigheden van het betrokken geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
In de onderhavige offerteprocedure heeft de aanbesteder zich een aantal vrijheden voorbehouden wat de voorzieningenrechter al tot de conclusie brengt dat de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie niet onverkort van toepassing zijn. Het betreft hier onder meer de vrijheid van de aanbesteder om in gevallen waarin de offerteaanvraag niet voorziet een beslissing te nemen of een regeling te treffen. Andere voorbeelden zijn het recht van de aanbesteder om te volstaan met een samenvatting van de motivering van het gunningsvoornemen, het recht om de motivering van het gunningsvoornemen nader aan te vullen evenals de vrijheid van de aanbesteder om onder bepaalde omstandigheden, hangende een kort geding, uitvoering te geven aan haar gunningsvoornemen.
De voorzieningenrechter stelt dat bijzondere omstandigheden zouden kunnen meebrengen dat het buiten toepassing laten van de beginselen van het aanbestedingsrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Echter daarvan is in de bewuste zaken geen sprake. Overigens staat het feit dat er dus in de private aanbesteding in dit geval geen rechtstreeks beroep kan worden gedaan op aanbestedingsrechtelijke beginselen die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld, er niet aan in de weg dat een aanbesteder op grond van de door haar gewekte verwachtingen toch gehouden kan zijn bepaalde beginselen materieel [dat wil zeggen inhoudelijk] [deels] in acht te nemen.
Tot zover dus de spelregels rondom een private aanbesteding. Spelregels die erop neer komen dat de in essentie tot de overheid gerichte aanbestedingsrechtelijke beginselen niet van toepassing zijn tenzij de private aanbesteder de indruk heeft gewekt zich wel aan die beginselen te houden.
Wat tot slot opvalt als de vonnissen betreffende één en dezelfde private aanbesteding naast elkaar worden gelegd, is het grote belang dat moet worden gehecht aan het antwoord op de vraag of de private aanbesteder zich een bepaalde beoordelingsvrijheid heeft voorbehouden of niet. Wanneer de private aanbesteder in de offerteaanvraag expliciet eisen formuleert voor de inschrijving en zich ter zake geen beoordelingsvrijheid voorbehoudt, moet ook de private aanbesteder een inschrijving ongeldig verklaren als deze niet voldoet aan de bewuste expliciet geformuleerde eisen. Als aan de andere kant de private aanbesteder zich juist de beoordelingsvrijheid voorbehoudt waar het bijvoorbeeld gaat om de uitleg of een inschrijving wel of niet geldig is, zal een beslissing daaromtrent van de private aanbesteder bij de voorzieningenrechter sneller in stand blijven aangezien het de private aanbesteder in dat geval in vergaande mate vrijstaat tot de gegeven uitleg van een inschrijving te komen.
Afsluitend, een private aanbesteder zal er in veel gevallen goed aan doen zich zoveel mogelijk beoordelingsvrijheid voor te behouden in het gunningsdocument. Voor potentiële inschrijvers op zo’n private aanbesteding is het zaak hiermee zoveel als mogelijk rekening te houden, zeker wanneer een gunningsbeslissing in kort geding wordt aangevochten. Immers, de strakke of juist losse spelregels die in de private aanbesteding worden afgesproken, bepalen in vergaande mate de juridische grondslagen waarop een verliezende inschrijver mogelijk beroep kan doen.
, advocaat te Boxtel, Eindhoven en Tilburg
In januari van dit jaar heeft de Rechtbank Den Haag in verschillende kort gedingen die door meerdere verliezende inschrijvers aanhangig zijn gemaakt en toeziend op één en dezelfde private aanbesteding, vonnissen moeten wijzen. Zie ECLI:NL:RBDHA:2015:707, ECLI:NL:RBDHA:2015:926, ECLI:NL:RBDHA:2015:929.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => private-aanbesteding-de-spelregels-nader-bezien [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:56:34 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:56:34 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/03/02/private-aanbesteding-de-spelregels-nader-bezien/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7107 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-02-25 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-02-25 00:00:00 [post_content] =>Op 4 februari jl. is door de staatssecretaris de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations ondertekend. De afkorting LNG staat voor Liquefied Natural Gas, oftewel vloeibaar aardgas.
In deze circulaire wordt het interim beleid weergegeven ten aanzien van de beoordeling van externe veiligheidsrisico’s van de zogenaamde LNG-tankstations. De laatste jaren heeft de ontwikkeling van LNG als brandstof voor motorvoertuigen een grote vlucht genomen. Er zijn momenteel tientallen initiatieven om dergelijke tankstations te realiseren. Deze circulaire is gericht aan het bevoegd gezag dat te maken heeft met de vergunningverlening voor milieu en de ruimtelijke ordening en relatie tot deze tankstations. Er is een rekenmethodiek ontwikkeld om de externe veiligheidsrisico’s van deze inrichtingen te berekenen. Daarnaast wordt het omgevingsveiligheidsbeleid gemoderniseerd, waarbij de effecten van ongevallen een rol innemen naast de nu in het Besluit externe veiligheid inrichtingen [BEVI] gehanteerde risicobenadering. In dat verband wordt verwezen naar het onderdeel “Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid” van de bijlage “Bewust omgaan met veiligheid: rode draden” bij de brief aan de Eerste Kamer van 10 juli 2014. Een verdere uitwerking vindt plaats in het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet en uitvoeringsregelgeving. Omdat -gelet op de ingediende aanvragen- er nu behoefte bestaat aan een kader voor de externe veiligheid rondom dergelijke tankstations heeft de staatssecretaris besloten om deze circulaire op te stellen als interim beleid. Het is bedoeld als beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningen voor milieu voor dergelijke inrichtingen en om het nemen van ruimtelijke ordeningsbesluiten voor LNG-tankstations in gebieden in de omgeving van de LNG-tankstations. Met deze circulaire wordt onder meer beoogd te voorkomen dat in de praktijk situaties ontstaan die, wanneer het nieuwe beleid in wet- en regelgeving is vastgelegd, alsnog gesaneerd moeten worden [het zogenaamde no-regret beleid]. Het beleid houdt kort gezegd in:- Voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden de waarden en de systematiek uit het BEVI aangehouden.
- De risico’s van LNG-tankstations worden berekend met de rekenmethodiek LNG-tankstations.
- Als eerste aanvulling op de systematiek uit het BEVI wordt een minimum afstand van 50 meter gehanteerd tot beperkt kwetsbare objecten.
- En als tweede aanvulling op de systematiek uit het BEVI krijgen effectafstanden een rol.
Zoals wellicht bekend publiceert de Raad voor Onroerende Zaken op haar website www.roz.nl modelhuurovereenkomsten voor de huur van woningen, middenstandsbedrijfsruimten en kantoren en overige bedrijfsruimten. Op 18 februari 2015 publiceerde de Raad voor Onroerende Zaken een vernieuwd ROZ-model huurcontract voor kantoren en andere bedrijfsruimten ex artikel 7:230a B.W. Dit nieuwe model is te vinden via deze link.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => nieuw-roz-model-huurovereenkomst-kantoren-en-andere-bedrijfsruimten [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-10 16:26:13 [post_modified_gmt] => 2022-02-10 15:26:13 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/02/18/nieuw-roz-model-huurovereenkomst-kantoren-en-andere-bedrijfsruimten/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7062 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-02-18 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-02-18 00:00:00 [post_content] =>Bij een faillissement zal een curator die in de boedel een orderportefeuille aantreft met niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerde opdrachten, veelal proberen deze orders met instemming van de opdrachtgever te verkopen. Daarmee haalt de curator geld binnen voor de faillissementsboedel ten gunste van de schuldeisers. Het voordeel voor de opdrachtgever bij een verkoop door de curator van een opdracht is dat de werkzaamheden verder kunnen worden uitgevoerd. Dit laatste kan aldus worden vormgegeven dat de doorstarter en de opdrachtgever een nieuwe overeenkomst sluiten. Maar wat ook wel gebeurd is dat het contract door middel van contractoverneming overgaat op een doorstartende partij.
Wanneer echter de nog niet uitgevoerde opdrachten die in een faillissementsboedel worden aangetroffen, door middel van een aanbesteding door aanbestedende diensten in de zin van de Aanbestedingswet 2012 in de markt zijn gezet, zal het overdragen van deze overheidsopdrachten aan een doorstarter vaak aanbestedingsrechtelijk niet mogelijk zijn en dient in veel gevallen een nieuwe aanbestedingsprocedure met betrekking tot de opdracht te worden gevolgd.
De reden dat vanuit aanbestedingsrechtelijk oogpunt er een beperking zit in de mogelijkheid van het laten overgaan van een via een aanbesteding gegunde overheidsopdracht aan een doorstarter is omdat in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie het leerstuk van de "wezenlijke wijziging" is ontwikkeld. Deze leer houdt in dat een in overeenstemming met het aanbestedingsrecht gegunde overeenkomst gedurende de looptijd niet wezenlijk mag worden gewijzigd en als dat toch gebeurd dient de aanbestedende dienst de opdracht in beginsel opnieuw overeenkomstig het aanbestedingsrecht aan te besteden. De beginselen van transparantie van de aanbestedingsprocedure en van de gelijke behandeling van inschrijvers brengen dit met zich mee.
Het Europese Hof van Justitie heeft in het zogenoemde Pressetext arrest ondermeer geoordeeld dat over het algemeen de vervanging van de contractpartner aan wie de aanbestedende dienst de opdracht oorspronkelijk heeft toegewezen, door een nieuwe contractpartner dient te worden aangemerkt als een wijziging van de wezenlijke voorwaarden van de overeenkomst inzake de overheidsopdracht, tenzij deze vervanging is vastgelegd in de voorwaarden van de oorspronkelijke overeenkomst.
Hoewel voornoemde uitspraak geen betrekking had op de vraag in hoeverre in geval van faillissement van de opdrachtnemer deze als contractpartner kan worden vervangen, wordt wel in de Nederlandse rechtspraak de lijn gevolgd dat de vervanging van de failliete contractpartner van de aanbestedende dienst een wezenlijke wijziging van de overeenkomst oplevert, tenzij deze mogelijkheid vooraf is ingebouwd in de aanbestedingsdocumenten. Kortom, wanneer vanuit een faillissement men tot verkoop wil overgaan van een via een aanbesteding door de failliet verkregen opdracht, moet deze nog uit te voeren opdracht in kwestie in beginsel opnieuw dor de aanbestedende dienst te worden aanbesteed.
Op dit uitgangspunt kunnen twee uitzonderingen worden genoemd. De eerste is zoals aangegeven, wanneer in de overeenkomst concreet is voorzien in contractoverneming in geval van faillissement. Een dergelijke herzieningsclausule moet in dat geval dus expliciet zijn opgenomen in de tussen de failliet en de aanbestedende dienst gesloten overeenkomst. Een twee uitzondering kan zijn wanneer er sprake is van een dwingende spoed waardoor op grond van artikel 2:32 sub c Aanbestedingswet 2012 contractoverneming door een doorstartende partij zonder nieuwe aanbesteding mogelijk is. De aanbestedende dienst zal daarbij wel moeten aantonen dat het hierbij gaat om omstandigheden die onvoorzienbaar zijn en niet aan de aanbestedende dienst te wijten. Evenals moet er worden aangetoond dat ook het voeren van een in de Aanbestedingswet 2012 tevens voorziene versnelde procedure niet aan de orde kan zijn. De enkele situatie dat er sprake is van een faillissement is onvoldoende voor het aannemen van dwingende spoed hier.
Recapitulerend kan dus worden gesteld dat een contractoverneming na faillissement van de opdrachtnemer waarbij het gaat om een overeenkomst inzake overheidsopdracht waarvan deze opdracht via een aanbesteding is gegund, een wezenlijke wijziging van de overeenkomst inhoudt en de opdracht opnieuw moet worden aanbesteed conform de Aanbestedingswet 2012. En aangezien deze wet ook voorschriften geeft voor opdrachten onder de Europese drempelbedragen kan dit dus betekenen dat ook als van zo’n opdracht het resterende deel onder de Europese drempelwaarde blijft, dit deel via een nationale aanbesteding overeenkomstig de Aanbestedingswet 2012 in de markt moet worden gezet. Indien daaraan voorbij wordt gegaan kan een in strijd met het aanbestedingsrecht gesloten overeenkomst op grond van de Aanbestedingswet 2012 in rechte worden vernietigd.
De resterende vraag is of de vorig jaar in werking getreden nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen zoals de richtlijn klassieke overheid 2014/24/EU hier nog soelaas kunnen [gaan] bieden. Laatstgenoemde richtlijn dient overigens pas per 18 april 2016 te zijn geïmplementeerd in het Nederlandse recht. In deze richtlijn is onder meer bepaald dat een wezenlijke wijziging van de opdracht is toegestaan in geval van herstructurering van de onderneming als gevolg van insolventie. Dit lijkt te wijzen op een doorstart van de onderneming als geheel zodat de enkele overname van een los contract in een faillissementssituatie daaronder niet lijkt te vallen. Bovendien zal de doorstarter ook nog moeten voldoen aan de in de oorspronkelijke aanbesteding gestelde criteria voor kwalitatieve selectie en daarnaast mogen er ook geen wezenlijke wijzigingen in de overeenkomst worden aangebracht.
Los van de [hier niet te aan de orde] vraag of er op dit moment geanticipeerd kan worden op de richtlijn en of daarmee een contractovername in een faillissementssituatie beoordeeld kan worden aan een richtlijn die nog geen directe werking in het Nederlandse recht heeft, de beperkingen die de richtlijn voorschrijft om in geval van insolventie een wezenlijke wijziging van de opdracht toe te staan, lijken dusdanig strikt te zijn dat het nog maar de vraag is in hoeverre een en ander voor de insolventiepraktijk werkbaar zal blijken te zijn.
Afsluitend, ook in het licht van toekomstige wetgeving op grond van de genoemde nieuwe aanbestedingsrichtlijn is en blijft de combinatie van doorstart in een faillissementssituatie en het aanbestedingsrecht een moeizame en zullen met name de aanbestedende diensten [de opdrachtgevers van de gefailleerde opdrachtnemer] die aanbestedingsplichtig zijn het tot hun taak moeten rekenen om goed te onderzoeken of er kan worden ingestemd met de overname van een opdracht door een doorstarter, of dat niet toch een nieuwe aanbestedingsprocedure moet worden gevolgd.
, advocaat te Boxtel, Eindhoven en Tilburg
Bij een faillissement zal een curator die in de boedel een orderportefeuille aantreft met niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerde opdrachten, veelal proberen deze orders met instemming van de opdrachtgever te verkopen. Daarmee haalt de curator geld binnen voor de faillissementsboedel ten gunste van de schuldeisers. Het voordeel voor de opdrachtgever bij een verkoop door de curator van een opdracht is dat de werkzaamheden verder kunnen worden uitgevoerd. Dit laatste kan aldus worden vormgegeven dat de doorstarter en de opdrachtgever een nieuwe overeenkomst sluiten. Maar wat ook wel gebeurd is dat het contract door middel van contractoverneming overgaat op een doorstartende partij.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => doorstart-en-aanbesteding-een-moeizame-combinatie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:57:51 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:57:51 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/02/18/doorstart-en-aanbesteding-een-moeizame-combinatie/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7106 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-02-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-02-12 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [in het vervolg spreek ik over de ‘Afdeling’] uitspraak gedaan ten aanzien van een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in het geding tussen appellant en het dagelijks bestuur van het Wetterskip [waterschap, rw] Fryslân. Het dagelijks bestuur heeft op 8 januari 2013 besloten aan appellant een watervergunning niet te verlenen. Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 juli 2014 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij de Afdeling speelt vervolgens het hoger beroep. Wat was er aan de hand? Op 21 september 2012 heeft appellant een aanvraag voor een watervergunning ingediend voor het plaatsen van zonnepanelen ter hoogte van zijn woning. Het dagelijks bestuur van het Wetterskip weigert echter de vergunning te verlenen. Wat zegt de Afdeling? De Afdeling merkt allereerst op de grond waarop appellant de zonnepanelen wil plaatsen niet bij hem, maar bij het Wetterskip in eigendom zijn. Maar er is niet op voorhand komen vast te staan dat het Wetterskip appellant geen privaatrechtelijke toestemming zou verlenen voor het gebruik van de grond. Daarom is niet uitgesloten dat appellant belang heeft bij het oordeel over de publiekrechtelijke toestemming [de watervergunning] voor het plaatsen van de zonnepanelen. Daarom heeft appellant belang bij beoordeling van het hoger beroep. Appellant voert aan de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur in de besluitvorming ten onrechte heeft getoetst aan de Keur Wetterskip Fryslân 2010 [verder: ‘Keur 2010’] in plaats van aan de tijde van de besluitvorming geldende Keur Wetterskip Fryslân 2013 [verder: ‘Keur 2013’]. Appellant wijst onder meer op uitspraken van de Afdeling waarin is overwogen dat behoudens bijzondere omstandigheden bij de heroverweging in bezwaar als uitgangspunt geldt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat punt geldt. In bijzondere gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Op 1 januari 2013 is de Keur 2013 in werking getreden onder gelijktijdige intrekking van de Keur 2010. In de Keur 2013 is geen overgangsrechtelijke bepaling opgenomen waarin is bepaald dat de Keur 2010 van toepassing blijft op een vóór die datum ingediende aanvraag op watervergunning. Op het moment van het nemen van zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar, gold dus uitsluitend de Keur 2013. Het dagelijks bestuur heeft bij het nemen van de genoemde besluiten ten onrechte toepassing gegeven aan de op dat moment niet meer geldende Keur 2010 in plaats van het op dat moment geldende recht, te weten de Keur 2013. De rechtbank heeft dit niet onderkend en daarom slaagt het beroep.Toelichting
In de bezwarenfase wordt zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid getoetst. Hetzelfde bestuursorgaan neemt een beslissing op het bezwaar, dat betekent dat het hele dossier opnieuw bekeken dient te worden. Maar dat betekent ook dat nieuwe feiten of omstandigheden die opkomen, nadat het bezwaar is ingediend maar voordat uiteindelijk een beslissing op bezwaar wordt genomen, worden meegenomen bij de beslissing op bezwaar. Nadien toetst de rechter de beslissing op bezwaar met betrekking tot de feiten en omstandigheden zoals die bekend waren ten tijde van de beslissing op het bezwaar. De beslissing op bezwaar wordt daarom wel het vriespunt genoemd.
De redenering van de Afdeling is derhalve wat mij betreft juist. Als een nieuwe Keur na het indienen van een bezwaarschrift rechtens geldt, dient eenvoudigweg daaraan getoetst te worden. Dat wil niet zeggen dat het eerste besluit [besluit in primo] onjuist is, maar wordt deze als het ware ingehaald door de actualiteit. En nu dat niet is gebeurd is derhalve terecht geconcludeerd dat het beroep gegrond is en dat betekent in feite dat het bestuur opnieuw een beslissing op bezwaar dient te nemen, maar zal nu ongetwijfeld wel keurig getoetst worden aan de nieuwe keur.
Stel dat er geen bezwaar zou zijn ingediend, dan blijft het besluit waarbij getoetst is aan het toenmalige recht, in dat geval de Keur 2010, het uitgangspunt. In juridische termen gesproken: dat volgt uit de leer van de formele rechtskracht.
[post_title] => Toetsing watervergunning [post_excerpt] =>Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [in het vervolg spreek ik over de ‘Afdeling’] uitspraak gedaan ten aanzien van een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in het geding tussen appellant en het dagelijks bestuur van het Wetterskip [waterschap, rw] Fryslân. Het dagelijks bestuur heeft op 8 januari 2013 besloten aan appellant een watervergunning niet te verlenen. Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 juli 2014 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij de Afdeling speelt vervolgens het hoger beroep. Wat was er aan de hand? Op 21 september 2012 heeft appellant een aanvraag voor een watervergunning ingediend voor het plaatsen van zonnepanelen ter hoogte van zijn woning. Het dagelijks bestuur van het Wetterskip weigert echter de vergunning te verlenen.
Wat zegt de Afdeling?
De Afdeling merkt allereerst op de grond waarop appellant de zonnepanelen wil plaatsen niet bij hem, maar bij het Wetterskip in eigendom zijn.
Maar er is niet op voorhand komen vast te staan dat het Wetterskip appellant geen privaatrechtelijke toestemming zou verlenen voor het gebruik van de grond. Daarom is niet uitgesloten dat appellant belang heeft bij het oordeel over de publiekrechtelijke toestemming [de watervergunning] voor het plaatsen van de zonnepanelen. Daarom heeft appellant belang bij beoordeling van het hoger beroep.
Appellant voert aan de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur in de besluitvorming ten onrechte heeft getoetst aan de Keur Wetterskip Fryslân 2010 [verder: ‘Keur 2010’] in plaats van aan de tijde van de besluitvorming geldende Keur Wetterskip Fryslân 2013 [verder: ‘Keur 2013’]. Appellant wijst onder meer op uitspraken van de Afdeling waarin is overwogen dat behoudens bijzondere omstandigheden bij de heroverweging in bezwaar als uitgangspunt geldt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat punt geldt. In bijzondere gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Op 1 januari 2013 is de Keur 2013 in werking getreden onder gelijktijdige intrekking van de Keur 2010. In de Keur 2013 is geen overgangsrechtelijke bepaling opgenomen waarin is bepaald dat de Keur 2010 van toepassing blijft op een vóór die datum ingediende aanvraag op watervergunning. Op het moment van het nemen van zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar, gold dus uitsluitend de Keur 2013. Het dagelijks bestuur heeft bij het nemen van de genoemde besluiten ten onrechte toepassing gegeven aan de op dat moment niet meer geldende Keur 2010 in plaats van het op dat moment geldende recht, te weten de Keur 2013. De rechtbank heeft dit niet onderkend en daarom slaagt het beroep.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => toetsing-watervergunning [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-10 16:26:36 [post_modified_gmt] => 2022-02-10 15:26:36 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/02/12/toetsing-watervergunning/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7124 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-04-08 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-08 00:00:00 [post_content] => Allereerst ga ik in op de provinciale verordening en tenslotte sta ik stil bij op deze verordening gebaseerde beleidsregels. Verordening stikstof Noord-Brabant getoetst Onderstaand ga ik in op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [kortweg: ‘Afdeling’] waarbij de Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant is getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 [artikel 16]. Maar eerst bespreek ik hier de Verordening stikstof van de provincie Noord-Brabant. In dit geval had het College van B&W van de gemeente Reusel-De Mierden de door de agrariër gevraagde saldering op grond van de genoemde verordening voor het uitbreiden van de varkenshouderij geweigerd. Uiteindelijk kwam deze zaak bij de Raad van State. De agrariër merkte onder meer op dat hij weliswaar niet voldoet aan bepaalde nadere eisen die zijn gesteld in de verordening maar is het uitsluiten van saldering voor de groep van de zogenaamde interim-uitbreiders [waartoe hij behoort] in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook doet hij een beroep op de zogenaamde hardheidsclausule uit de verordening. De Afdeling overweegt onder meer dat de stikstofverordening geen saldering toelaat voor categorie B bedrijven waarbij een bepaalde periode [zogenaamde interim-periode] op grond van de Wabo een hogere ammoniak emissie is toegestaan. De ratio van uitsluiting van interim-uitbreiders van saldering via de depositiebank is dat zij anders dan bedrijven die niet hebben uitgebreid, reeds hebben kunnen uitbreiden in de voor hen geldende interim-periode. De veroorzaakte toename van stikstofdepositie door een interim-uitbreider is bovendien dusdanig dat toekenning van saldo uit de depositiebank aan deze bedrijven de beschikbare ontwikkelingsruimte teniet zou doen. De Afdeling vindt op grond hiervan dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het onderscheid tussen interim-uitbreiders en andere bedrijven in de stikstofverordening niet gerechtvaardigd is. Er bestaat daarom geen aanleiding om de stikstofverordening buiten toepassing te laten. Ook een beroep op de hardheidsclausule gaat hier niet op. De agrariër had namelijk een en ander aangevoerd wat betrekking heeft op alle interim-uitbreiders en niet specifiek op zijn individuele situatie. Uit dit alles volgt dat de regeling en toelichting van de verordening dusdanig is dat op het punt van de interim-uitbreiders de stikstofverordening van de provincie Noord-Brabant geen schipbreuk lijdt. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de stikstofverordening in andere gevallen ook overeind blijft. En niet zonder belang is dat als een beroep wordt gedaan op een hardheidsclausule dan ook specifiek aandacht moet worden besteed aan de individuele situatie in het beroepschrift en het betoog ter zitting. Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant onderuit De Provincie Noord-Brabant kent een Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant, waarin is aangegeven hoe het College van Gedeputeerde Staten omgaat met de bevoegdheid om op grond van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1988 een vergunning te verlenen, waar het gaat om de invloed van de stikstofdeposities afkomstig van veehouderijen op beschermde natuurmonumenten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 maart 2015 een drietal uitspraken gewezen waarin de beleidsregel wegens strijd van artikel 16 van deze Natuurbeschermingswet buiten toepassing worden verklaard. In alle zaken nam de stikstofdepositie in de nieuwe situatie af ten opzichte van de vergunde oude situatie. Het College van Gedeputeerde Staten meende daarom dat er geen vergunning volgens artikel 16 van genoemde Natuurbeschermingswet was vereist. In de genoemde beleidsregel staat in artikel 4 namelijk dat voor zover de verandering van een bedrijf een toename van stikstofdepositie van het beschermd natuurmonument tot gevolg heeft van minder dan een bepaald aantal mol N/ha/jaar ten opzichte van de referentiesituatie als bedoeld in artikel 3 van genoemde beleidsregel, er dan geen sprake is van een handeling die schadelijk is voor het beschermde natuurmonument. De Afdeling overweegt dat weliswaar geen beroep open staat tegen de beleidsregel maar daaraan staat niet in de weg dat er een exceptieve toetsing kan plaatsvinden van een beleidsregel. Dit houdt in dat de beleidsregel buiten toepassing blijft indien deze in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel indien deze in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel, bij toetsing van een besluit die is gebaseerd op de beleidsregel. De Afdeling oordeelt dat exploitatie van een veehouderij een handeling is als bedoeld in artikel 16 van de genoemde Natuurbeschermingswet. Gelet op de reikwijdte van de in deze bepaling opgenomen vergunningplicht is ook voor een ongewijzigde voortzetting van de exploitatie van een bestaande veehouderij, waarvoor nog niet eerder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend, in beginsel een dergelijke vergunning vereist. Dit brengt volgens de Afdeling met zich mee dat indien in zo’n geval het bedrijf wordt uitgebreid of gewijzigd, de aanvraag betrekking dient te hebben op de exploitatie van het hele bedrijf na de uitbreiding en/of wijziging daarvan. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 april 2009 [zaaknummer 200808611/1]. De toepassing van de beleidsregel brengt in dit geval met zich mee dat alleen wordt beoordeeld wat de effecten zijn van de exploitatie van het gehele bedrijf na uitbreiding of wijziging ten opzichte van de effecten van de krachtens geldende vergunning toegestane exploitatie. Daarmee wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat bij de beantwoording van de vraag of de uitbreiding van de veehouderij vergunningplichtig is op grond van artikel 16 van de genoemde Natuurbeschermingswet, de uitbreiding op zichzelf moet worden beoordeeld, zodat de effecten van de bedoelde wijzigingen waardoor ten gevolge van de beoogde uitbreiding van het beschermde natuurmonument worden verminderd, erbij niet kunnen worden betrokken. De rechter vindt daarom dat het College van Gedeputeerde Staten de betreffende artikelen uit de beleidsregel niet aan de besluiten ten grondslag had mogen leggen en dat deze bij de toepassing moet blijven. Dat betekent dat het College van Gedeputeerde Staten opnieuw aan de slag kan. Zij moeten op basis van een afweging tussen enerzijds de ernst van de aantasting van de natuurwaarden door de exploitatie van de gehele veehouderij na de wijziging daarvan, en anderzijds de belangen die gemoeid zijn met het uitvoeren van de aangevraagde handeling bezien of al dan niet onder nadere voorschriften een vergunning op grond van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet kan worden verleend, een nieuw besluit nemen. Een flinke klus die voor de betrokken veehouders voor een aanzienlijke vertraging zorgt. Ben benieuwd welk staartje deze zaak krijgt. [post_title] => De provincie en stikstof. Een pas de deux in recente uitspraken [post_excerpt] =>
Allereerst ga ik in op de provinciale verordening en tenslotte sta ik stil bij op deze verordening gebaseerde beleidsregels.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-provincie-en-stikstof-een-pas-de-deux-in-recente-uitspraken [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:29:42 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:29:42 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/08/de-provincie-en-stikstof-een-pas-de-deux-in-recente-uitspraken/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1495 [max_num_pages] => 150 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 29411b64dc83b805ec4917a74ca1d72a [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:8a3d764a90249951d3273936aecd1335 [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )


