Blog van medewerkers
- de samenstelling van de relevante markt en de invloed van de samenvoeging op de toegang tot de opdracht voor voldoende bedrijven in het MKB;
- de organisatorische gevolgen en risico’s van de samenvoeging van de opdrachten voor de aanbestedende dienst [..] en de ondernemer;
- de mate van samenhang van de opdrachten.
Verder wordt op grond van artikel 1.5 lid 2 Aanbestedingswet 2012 voorgeschreven dat indien samenvoeging van opdrachten plaatsvindt, dit door de aanbestedende dienst wordt gemotiveerd in de aanbestedingsstukken. Ook indien de aanbestedende dienst er vervolgens voor kiest de opdracht niet in percelen op te splitsen moet dit worden gemotiveerd [lid 3 van voornoemd artikel].
Opvallend aan het arrest van het hof is dat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de zaak op de voet van artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 maar dat de toets zich beperkt tot de vraag of er gelet op de definitie van “werk” in de Richtlijn 2004/18, sprake is van één opdracht. Immers, wanneer er sprake is van één opdracht en dus niet van twee zelfstandige [ongelijksoortige] opdrachten, kan er ook niet van een samenvoeging van opdrachten sprake zijn. De kanttekening bij deze redenering is dat het hiermee wel erg eenvoudig lijkt te worden om aan het clusterverbod en het splitsingsgebod van artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 te ontkomen. En dit laatste te meer nu het hof de kwestie wel heel erg benaderd vanuit de wens van de universiteit te komen tot een geïntegreerde oplossing van één enkele leverancier.
In het licht van artikel 1.5 lid 1 Aanbestedingswet 2012 had het hof er wellicht goed aan gedaan ook te onderzoeken of de samenvoeging van verschillende functionaliteiten in één opdracht wel nodig was en of uitgaande van een samenvoeging, niet de splitsing van de opdracht in percelen passend zou zijn geweest. Bovendien, als de zaak wel aan artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 was getoetst, had vervolgens het in deze zaak kennelijk ontbreken van de wettelijk verplichtte motivering in de aanbestedingsstukken wanneer opdrachten worden geclusterd, een grond kunnen zijn om aan de schending van artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 een sanctie te verbinden van staking van de aanbesteding.
Wat deze discussie in twee rechtsinstanties leert is dat zeker in gevallen waarin een aanbestedende dienst een geïntegreerde oplossing wenst van functionaliteiten die strikt genomen ook afzonderlijk aanbesteed kunnen worden, de aanbestedende dienst er goed aan doet te motiveren waarom zij samenvoeging van opdrachten nodig vindt en splitsing in percelen niet passend acht. Voor potentiële inschrijvers is het zaak [hoewel het Xafax in de besproken casus niet mocht baten], alert te zijn op een door de aanbestedende dienst in de markt zetten van een enkele overheidsopdracht waar het eigenlijk om samenvoeging van opdrachten gaat en daarover tijdig – nog voor de voorlopige gunning – bij de aanbestedende dienst aan de bel te trekken. Zodat mogelijk alsnog binnen de aanbesteding meerdere percelen gegund kunnen worden dan wel dat aanbestedende dienst nadrukkelijk ertoe wordt bewogen [alsnog] te motiveren waarom het opdelen in percelen niet passend wordt geacht.
, advocaat te Boxtel, Eindhoven en Tilburg
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 13 januari 2015 [ECLI:NL:GHARL:2015:122] in hoger beroep het oordeel van de voorzieningenrechter die in eerste aanleg oordeelde dat er geen sprake was van samenvoeging van twee opdrachten, in stand gelaten.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-samenvoeging-van-overheidsopdrachten-en-het-begrip-een-overheidsopdracht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:48:22 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:48:22 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/01/de-samenvoeging-van-overheidsopdrachten-en-het-begrip-een-overheidsopdracht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7116 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-05-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-01 00:00:00 [post_content] => Het Nationaal Energieakkoord bevat de afspraak dat energiebesparing bij bedrijven een hogere prioriteit krijgt. Voor bedrijven bestaat al de wettelijke verplichting om energiebesparende maatregelen te treffen. Uit het akkoord volgt dat bedrijven deze wettelijke verplichting niet voldoende naleven en dat het toezicht al eveneens beperkt is. Om dat aan te kunnen pakken staat het akkoord een integrale benadering toe. Daarvoor is een ondersteuningsbudget van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor gemeenten en omgevingsdiensten. Uit de eerste projectplannen van deze omgevingsdiensten blijkt recent dat de omgevingsdiensten gebruik maken van het instrumentarium van het energieakkoord zoals erkende maatregellijsten en de EnergiePrestatieKeur [EPK]. Daarnaast zetten omgevingsdiensten in op het stimulerend instrumentarium zoals vrijwillige afspraken, koploperprojecten, adviesallianties en energieplatforms binnen bedrijfscollectieven. Dit alles moet ervoor zorgen dat energiebesparing ook bij bedrijven structureel onderdeel van de bedrijfsvoering gaat worden. De uitvoeringsperiode loopt tot 2020, in 2017 vindt een eerste evaluatie van de uitvoering plaats. Met het kabinet hoop ik dat dit voldoende is om de doelstellingen te kunnen bereiken. Maar eerlijk gezegd verwacht ik dat na de eerste evaluatie geconstateerd moet worden dat een top-down benadering nodig is en dat aan de hand van regelgeving de vrijblijvendheid wordt losgelaten, of ben ik dan teveel jurist? De toekomst zal het ons leren. [post_title] => Toepassing Nationaal Energieakkoord [post_excerpt] =>Het Nationaal Energieakkoord bevat de afspraak dat energiebesparing bij bedrijven een hogere prioriteit krijgt. Voor bedrijven bestaat al de wettelijke verplichting om energiebesparende maatregelen te treffen.
Uit het akkoord volgt dat bedrijven deze wettelijke verplichting niet voldoende naleven en dat het toezicht al eveneens beperkt is. Om dat aan te kunnen pakken staat het akkoord een integrale benadering toe. Daarvoor is een ondersteuningsbudget van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor gemeenten en omgevingsdiensten.
Uit de eerste projectplannen van deze omgevingsdiensten blijkt recent dat de omgevingsdiensten gebruik maken van het instrumentarium van het energieakkoord zoals erkende maatregellijsten en de EnergiePrestatieKeur [EPK]. Daarnaast zetten omgevingsdiensten in op het stimulerend instrumentarium zoals vrijwillige afspraken, koploperprojecten, adviesallianties en energieplatforms binnen bedrijfscollectieven. Dit alles moet ervoor zorgen dat energiebesparing ook bij bedrijven structureel onderdeel van de bedrijfsvoering gaat worden.
De uitvoeringsperiode loopt tot 2020, in 2017 vindt een eerste evaluatie van de uitvoering plaats. Met het kabinet hoop ik dat dit voldoende is om de doelstellingen te kunnen bereiken. Maar eerlijk gezegd verwacht ik dat na de eerste evaluatie geconstateerd moet worden dat een top-down benadering nodig is en dat aan de hand van regelgeving de vrijblijvendheid wordt losgelaten, of ben ik dan teveel jurist? De toekomst zal het ons leren.
Robert Wannink [wannink@bg.legal]
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => toepassing-nationaal-energieakkoord [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:33:13 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:33:13 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/01/toepassing-nationaal-energieakkoord/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7130 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-29 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-29 00:00:00 [post_content] =>De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 29 april 2015 [zie Uitspraak, Raad van State] het besluit van de gemeenteraad van Veghel van 13 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Foodpark” en het exploitatieplan “Bedrijventerrein Foodpark”, vernietigd. Belangrijk argument van de Afdeling om tot vernietiging over te gaan is het feit dat voor de toepassing van de milieueffectrapportage de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein, die in twee fases wordt uitgevoerd, dient te worden bezien als één samenhangende activiteit en de gemeente door enkel een vormvrije milieueffectrapportage beoordeling te hebben gemaakt, ten onrechte alleen rekening heeft gehouden met de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling van fase 1 van het bedrijventerrein. Aangezien aldus de Afdeling, ook met de voorziene verdere ontwikkeling van fase 2 rekening had moeten worden gehouden en de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein een oppervlakte behelst die de drempelwaarde opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage overschrijdt, had de gemeenteraad voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan de milieueffectrapportage beoordelingsprocedure moeten volgen. Doordat de gemeente dit ten onrechte niet heeft gedaan, slaagt het beroep.
Het gevolg van de uitspraak is dat voorafgaand aan een hernieuwde vaststelling van de plannen de gemeenteraad alsnog de formele milieueffectrapportage beoordelingsprocedure moet volgen. Positief aspect aan de uitspraak is voor de gemeente wel dat onder verwijzing naar onderliggende rapportages, de Afdeling van oordeel is dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene bedrijventerrein vanwege voldoende ruimtevraag van bedrijven, noodzakelijk is.
Zie ook branche AgriFood
[post_title] => Realisatie "Foodpark Veghel" loopt vertraging op [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => realisatie-foodpark-veghel%c2%9d-loopt-vertraging-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:49:15 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:49:15 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/29/realisatie-foodpark-veghel%c2%9d-loopt-vertraging-op/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7138 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-29 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-29 00:00:00 [post_content] =>De Europese Commissie heeft in april van dit jaar in een publicatie met betrekking tot 7 maatregelen waarbij voor louter lokale initiatieven overheidssteun is verleend, geconcludeerd dat er geen staatssteun in de zin van de EU regels mee gemoeid is, omdat ze het handelsverkeer tussen de lidstaten waarschijnlijk niet in significante mate ongunstig zullen beïnvloeden.
De bewuste besluiten worden door de Commissie beschouwd als een extra leidraad om te bepalen welke maatregelen niet door de Commissie behoeven te worden goedgekeurd op grond van de EU staatssteunregels.
Staatssteun aan individuele bedrijven is in beginsel verboden, tenzij die kan worden gerechtvaardigd, omdat de gelijke mededingingsvoorwaarden in de eengemaakte markt daardoor worden vervalst. Dit verbod geldt alleen voor maatregelen die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.
Indien echter staatssteun wordt verleend voor een activiteit met een louter lokale impact, kan het zijn dat het handelsverkeer binnen de EU niet ongunstig wordt beïnvloed. Bijvoorbeeld wanneer een begunstigde goederen levert of diensten verricht binnen een beperkt gebied binnen een lidstaat en waarschijnlijk geen klanten uit andere lidstaten zal aantrekken. Bovendien mag de maatregel geen of hoogstens marginale voorzienbare effecten hebben op grensoverschrijdende investeringen.
Met de bewuste 7 maatregelen wordt in het kader van de door de Commissie beoogde modernisering van het staatssteunbeleid op z’n minst gesuggereerd dat er meer ruimte is voor steunmaatregelen zonder een verboden staatssteun te zijn. Feit blijft echter wel dat in genoemde 7 zaken weliswaar is geoordeeld dat het interstatelijk handelsverkeer niet in significante mate ongunstig zal beïnvloeden, maar uit deze verschillende zaken kunnen geen harde juridische criteria worden afgeleid.
Aldus bezien valt de mogelijk wat meer pragmatische insteek van de Commissie waar het gaat om lokale steunmaatregelen te prijzen maar rechtszekerheid wordt er vooralsnog niet mee geboden. De [gemeenschappelijke] kenmerken van de bewuste 7 door de Commissie goedgekeurde lokale steunmaatregelen kunnen hoogstens een indicatie zijn voor de beoordeling door een [lokale] overheid of een beoogde [lokale] steunmaatregel geen staatssteun is of toch onder bijvoorbeeld de algemene groepsvrijstellingsverordening gemeld zal moeten worden.
Lees de bewuste perspublicatie van de Europese Commissie.
[post_title] => Europese Commissie geeft leidraad voor lokale steunmaatregelen die geen staatssteun zijn [post_excerpt] =>De Europese Commissie heeft in april van dit jaar in een publicatie met betrekking tot 7 maatregelen waarbij voor louter lokale initiatieven overheidssteun is verleend, geconcludeerd dat er geen staatssteun in de zin van de EU regels mee gemoeid is, omdat ze het handelsverkeer tussen de lidstaten waarschijnlijk niet in significante mate ongunstig zullen beïnvloeden.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => europese-commissie-geeft-leidraad-voor-lokale-steunmaatregelen-die-geen-staatssteun-zijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:49:04 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:49:04 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/29/europese-commissie-geeft-leidraad-voor-lokale-steunmaatregelen-die-geen-staatssteun-zijn/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7121 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-25 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-25 00:00:00 [post_content] =>In de zaak Aldi Vastgoed B.V. / verweerster heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan [ECLI: NL: HR: 2014: 1018]. De zaak betreft de opzegging door rechtsgevolgen van verhuurder van een huurovereenkomst 290 bedrijfsruimten die ex artikel 7:300 lid 1 BW voor onbepaalde tijd is voortgezet. De voorliggende vraag was of de wachttijdregeling ex artikel 7:296 lid 2 BW toepasselijk zou zijn.
De rechtsgevolger van de verhuurder van 290 bedrijfsruimten, die een huurovereenkomst wil opzeggen op grond van dringend eigen gebruik [artikel 7:296 lid 1 sub B BW] en die niet is de echtgenoot, geregistreerd partner, bloed- of aanverwant in eerste graad of pleegkind, dient een wachttijd in acht te nemen van drie jaar [zie artikel 7:296 lid 2 BW].
In het arrest van 24 september 2010, NJ2010/649, WR 2011/3 [Toco Mitra / BMT] oordeelde de Hoge Raad dat deze wachttijdregeling alleen geldt voor een opzegging gedaan tegen het einde van de in artikel 7:292 lid 1 bedoelde eerste termijn, dat wil zeggen de termijn waarvoor de huurovereenkomst aanvankelijk is aangegaan [vaak voor vijf jaar]. Deze wachttijdregeling geldt niet zo heeft de Hoge Raad aangegeven, voor een opzegging gedaan tegen het einde van de tweede termijn als bedoeld in artikel 7: 292 lid 2 BW dat wil zeggen de termijn waarmee de initiële duur van de huurovereenkomst is verlengd [meestal ook met vijf jaar]. De Hoge Raad motiveerde dit oordeel binnen een tekstuele uitleg van artikel 7:296 BW: opzeggingen tegen het einde van de verleende termijn worden in de leden 3 en 4 van artikel 7:296 BW geregeld en daarin wordt in artikel 7:296 lid 2 BW bedoelde, verplichte afwijzingsgrond niet herhaald.
In de zaak Aldi Vastgoed / verweerster ging het om een opzegging gedaan door de rechtsgevolger van de oorspronkelijk verhuurder, nadat de huurovereenkomst na twee verlengingen voor onbepaalde tijd was gaan doorlopen. Zie artikel 7:300 lid 2 BW. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch overwoog in het verlengde van het Toco Mitra / BMT arrest dat de wachttijdregeling ook niet op zo’n opzegging van toepassing is. De huurder heeft incassatie in het verlengde van haar betoog in de feitelijke instanties, de Hoge Raad verzocht om terug te komen op zijn oordeel in het arrest Toco Mitra / BMT. De Hoge Raad concludeert tot verwerping van de cassatieklachten. Het arrest Toco Mitra past in de wijze waarop thans tegen de reikwijdte van bescherming van de huurder van 290 bedrijfsruimten worden aangekeken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en doet dat zonder nadere motivering.
[post_title] => Hoge Raad komt niet meer terug op het arrest Toko Mitra / BMT [post_excerpt] =>In de zaak Aldi Vastgoed B.V. / verweerster heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan [ECLI: NL: HR: 2014: 1018]. De zaak betreft de opzegging door rechtsgevolgen van verhuurder van een huurovereenkomst 290 bedrijfsruimten die ex artikel 7:300 lid 1 BW voor onbepaalde tijd is voortgezet. De voorliggende vraag was of de wachttijdregeling ex artikel 7:296 lid 2 BW toepasselijk zou zijn.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => hoge-raad-komt-niet-meer-terug-op-het-arrest-toko-mitra-bmt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:49:32 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:49:32 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/25/hoge-raad-komt-niet-meer-terug-op-het-arrest-toko-mitra-bmt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7122 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-21 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-21 00:00:00 [post_content] =>De hoogste bestuursrechter in ons land, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [RvS] heeft bij herhaling geoordeeld dat de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht [Awb] ingevolge artikel 4:21 lid 4 Awb van overeenkomstig toepassing is op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek. Dat betekent kort gezegd dat bezwaar en beroep volgens de algemene bestuursrecht openstaat als het gaat om bijvoorbeeld een verlaging van de bekostiging van een school.
Laatstelijk heeft de RvS op 30 juli 2014 [BA 2014/179] deze lijn bevestigd. Op deze wijze wordt volgens de RvS enerzijds recht gedaan aan de bijzondere constitutionele positie van het onderwijs en anderzijds aan de doelstelling van de Awb om de bestuursrechtelijke wetgeving zoveel mogelijk te harmoniseren. De wettelijke systematiek van de onderwijsbekostiging laat zich zonder problemen naar de uitgangspunten en regels van de Awb–subsidietitel ordenen. Hieruit volgt dat onder meer de artikelen 4:49 en 4:57 Awb in beginsel gelden bij een lagere vaststelling van de bekostiging en de terugvordering daarvan, tenzij de onderwijswetgeving bij wege van een specifieke en uitputtende bepaling daarop een uitzondering maakt. In de hiervoor aangehaalde uitspraak betoogt de minister volgens de RvS terecht dat niet het college van B&W maar hijzelf bevoegd is tot lagere vaststelling van de bekostiging, indien het zogeheten overschrijdingsbedrag niet ten behoeve van het onderwijs aan een school is aangewend.
Voor de praktijk is dit belangrijk. Als bijvoorbeeld de schooldirectie een lagere bekostiging wil aanvechten kan dat. De minister moet een besluit wel goed onderbouwen en inrichten. Zo bepaalt artikel 4:49 Awb dat het bestuursorgaan [in dit geval de miniser] de subsidievaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen op een drietal gronden. Het kan dan gaan om feiten of omstandigheden waarvan het bestuursorgaan bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, dan wel de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit had behoren te weten of indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de subsidie.
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij anders is bepaald. Er geldt wel een beperking: als vijf jaren zijn verstreken na de dag waarop de subsidievaststelling is bekend gemaakt kan de vaststelling niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd.
In artikel 4:57 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen kan terugvorderen. Dat kan desnoods bij dwangbevel. In het derde lid is een verrekeningsbevoegdheid opgenomen. En geldt ook hier weer de beperking van de termijn van vijf jaren waarbij na het verloop ervan geen terugvordering kan plaatsvinden. Maar de minister moet dan wel kunnen aantonen dat de subsidie onverschuldigd is betaald. Vaak geen makkelijke opgave en dus de moeite waard om dit kritisch te onderzoeken.
Als het gaat om een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, bijvoorbeeld de intrekking of wijziging van een subsidiebesluit, dan wordt dit ook wel geduid als een besluit op grond van de Awb. Tegen een besluit kan een belanghebbende bezwaar en/of beroep instellen. Een belanghebbende moet zich wel onderscheiden van de grote massa. Voor een willekeurige derde heeft het derhalve geen zin om bezwaar of beroep in te stellen.
[post_title] => Bekostiging onderwijs is subsidie [post_excerpt] =>De hoogste bestuursrechter in ons land, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [RvS] heeft bij herhaling geoordeeld dat de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht [Awb] ingevolge artikel 4:21 lid 4 Awb van overeenkomstig toepassing is op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek. Dat betekent kort gezegd dat bezwaar en beroep volgens de algemene bestuursrecht openstaat als het gaat om bijvoorbeeld een verlaging van de bekostiging van een school.
Recent heeft de minister de Tweede Kamer laten weten dat het antwoord op de vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu over het ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en het waterbesluit [implementatie EU wijzigingsrichtlijnen prioritiaire stoffen en grondwater] wordt aangehouden in verband met het grote aantal vragen en de benodigde afstemming ten behoeve van de beantwoording.
De bepalingen van het besluit houden verband met implementatie van Europese regelgeving. Daarmee wordt invulling gegeven aan beleidsruimte die de Europese regelgeving de lidstaten geeft om rekening te houden met de verschillende omstandigheden die zich tussen lidstaten voordoen.
Het houdt kort gezegd in de uitvoering van de milieudoelstellingen van de Kaderrichtlijn water. In het besluit worden eisen gesteld waaraan de kwaliteit van het oppervlakte– en grondwater in Nederland in beginsel moet voldoen. De door de richtlijn vereiste kwaliteit is de zogenaamde goede watertoestand die eind 2015 moet zijn gehaald. Deze wordt bepaald volgens wetenschappelijke criteria, zonder dat bij de bepaling daarvan rekening mag worden gehouden met maatschappelijke afwegingen. In het onderhavige besluit zijn de milieukwaliteitseisen opgenomen die de goede watertoestand weergeven.
De milieukwaliteitseisen richten zich op de stroomgebied beheerplannen en maatregelenprogramma’s die volgens de Kaderrichtlijn water voor elk stroomgebied moeten worden opgesteld. In Nederland zijn dit de waterplannen op grond van de Waterwet. Dit betekent dat in deze plannen alle maatregelen moeten worden opgenomen die nodig zijn om de vereiste waterkwaliteit te realiseren. Als bij de opstelling van de waterplannen blijkt dat de goede watertoestand zoals door het besluit wordt vereist, niet kan worden gerealiseerd omdat bepaalde maatregelen niet haalbaar of betaalbaar zijn, kan in het waterplan een gemotiveerd beroep worden gedaan op een uitzonderingsmogelijkheid van de genoemde Kaderrichtlijn water.
Voor meer informatie: Robert Wannink [wannink@bg.legal]
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wijziging-besluit-kwaliteitseisen-en-monitoring-water-2009 [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:29:53 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:29:53 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/20/wijziging-besluit-kwaliteitseisen-en-monitoring-water-2009/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7157 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-04-10 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-10 00:00:00 [post_content] =>De per 1 januari 2013 ingevoerde Wet Normering Topinkomens (WNT) was pas 2 jaar oud en niet bepaald onomstreden, maar is desondanks per 1 januari 2015 opnieuw aangescherpt door een verlaging van de maximale wettelijke bezoldigingsnorm voor topfunctionarissen van 130% naar 100% van een ministersalaris.
Vanaf 2013 worden de bezoldiging en ontslagvergoedingen (maximaal jaarsalaris, afgetopt tot Euro 75.000) van topfunctionarissen in de publieke sector en bepaalde semipublieke sectoren aan banden gelegd in de WNT. Topfunctionarissen zijn personen die behoren tot het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan, of de laag daaronder, en in die rol verantwoordelijk zijn voor de gehele instelling of rechtspersoon. Ook extern ingehuurde (interim) topfunctionarissen vallen onder de WNT zodra zij in een aaneengesloten periode van 18 maanden, 6 maanden of langer de functie van een topfunctionaris vervullen.
Verlaging bezoldigingsnorm topfunctionarissen
Door de per 1 januari 2015 ingevoerde Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (WNT-2)
geldt als nieuw maximuminkomen voor deze topfunctionarissen de norm van Euro 178.000. Een verlaging van ongeveer Euro 50.000 ten opzichte van de tot dat moment geldende norm. Deze maximumnorm omvat alle belastbare delen van de bezoldiging van de topfunctionaris, zoals salaris, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, belastbare onkostenvergoeding, pensioenbijdrage, fiscale bijtelling van de dienstauto enz.
Deze verlaagde norm is direct van toepassing voor de gehele publieke sector: het Rijk, de zelfstandige bestuursorganen, de provincies, de gemeenten, de waterschappen en de vele door deze decentrale overheden ingestelde publieke instellingen. Directe toepassing is er ook voor een zeer groot deel van de semipublieke sector. Dit zijn o.a. door het Rijk, gemeenten en provincies gesubsidieerde instellingen op zeer diverse terreinen, de landelijke en regionale publieke media-instellingen, instellingen voor beroepsonderwijs, drinkwaterbedrijven en regionale energienetbeheerders.
Voor zittende topfunctionarissen van wie de bezoldiging boven deze nieuwe norm ligt, geldt een overgangsperiode. Op grond van de per 1 januari 2013 ingevoerde WNT mochten bestaande bezoldigingsafspraken die de per die datum geldende 130%-norm van een ministersalaris overstegen, éénmalig gedurende een periode van vier jaar – dus tot en met 2016 – worden gehandhaafd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar (2017, 2018 en 2019) worden afgebouwd tot de 130%-norm. Als gevolg van WNT 2 zal de bezoldiging van voor 1 januari 2013 al zittende topfunctionarissen vervolgens in twee jaren (2020 en 2021) worden teruggebracht naar de 100% norm. Met ingang van 2022 moet hun bezoldiging voldoen aan de 100%-norm. Voor zittende topfunctionarissen van na 1 januari 2013, van wie de bezoldiging onder de 130% ligt maar boven de 100%, geldt dat de bezoldiging met ingang van 1 januari 2015 gedurende 4 jaar wordt gerespecteerd – dus tot en met 2018 – en vervolgens in drie jaar (2019, 2020 en 2021) moet worden teruggebracht naar de nieuwe 100%-norm. Ook bij deze categorie zal de bezoldiging van de topfunctionarissen dus per 2022 zijn aangepast aan deze verlaagde norm van 100%.
Overgangsjaar zorg- en welzijnssector, woningcorporaties en wetenschappelijk onderwijs
Voor de zorg- en welzijnssector, woningcorporaties en het onderwijs waren en zijn er, naast de WNT-norm, al andere lagere normen op grond van ministeriële regelingen. Voor het onderwijs zijn dit gedifferentieerde maxima per (deel)sector. Voor de zorg- en welzijnssector en woningcorporaties golden en gelden voor kleinere instellingen afhankelijk van een aantal criteria gestaffelde normen aflopend tot 46% van de WNT-norm.
Gebruik makend van de ook in het WNT-2 daartoe geboden mogelijkheid is echter voor de sector zorg en welzijn opnieuw gekozen voor het toepassen van een overgangsjaar. Dit betekent dat er in 2015 geen verdere aftopping zal plaatsvinden van de in 2014 op grond van Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijn geldende staffels. Hetzelfde geldt voor de woningcorporaties (de op 28 november 2014 voor deze sector voor 2015 vastgestelde staffel blijft van toepassing) en het wetenschappelijk onderwijs. Voor alle overige onderwijssectoren geldt dat er door de minister van OCW voor is gekozen, om de sectorale beloningsmaxima die uitstegen boven het maximum van WNT-2 direct per 1 januari 2015 af te toppen.
Per 1 januari 2016 gaat vervolgens de verlaagde WNT-2 norm (en in diverse sectoren ook de lagere norm voor kleinere instellingen) ook voor de sectoren die nu nog het overgangsjaar hanteren, gelden. De enige uitzondering hierop is de sector zorgverzekeraars.
Het overgangsrecht in de sectoren waar sprake is van het overgangsjaar – sector zorg en welzijn, woningcorporaties en wetenschappelijk onderwijs – luidt als volgt. Voor topfunctionarissen van wie de bestaande bezoldigingsafspraken binnen het `oude` toepasselijke staffelbedrag vallen, maar boven het met ingang van 1 januari 2016 voor hen geldende staffelbedrag, gaat het overgangsrecht met ingang van die datum in. Indien topfunctionarissen al voor 2015 onder het overgangsrecht vielen omdat hun bezoldiging al lag boven de WNT-1 norm, respectievelijk het (lagere) toepasselijk staffelbedrag, blijft de overgangsregeling identiek aan die van topfunctionarissen in sectoren zonder overgangsjaar.
Verhoging bezoldigingsnorm toezichthouders/commissarissen
Het bezoldigingsmaximum voor de voorzitter van de RvT of RvC is per 1 januari 2015 verhoogd van 7,5% naar 15% van het bezoldigingsmaximum dat geldt voor de instelling waar hij of zij voorzitter is van het toezichthoudend orgaan. De leden van de RvT of RvC mogen vanaf deze datum 10% in plaats van 5% van dit bezoldigingsmaximum verdienen. Deze nieuwe normen gelden voor alle publieke en semipublieke sectoren die onder de WNT vallen.
Graag adviseren wij u bij eventuele verdere concrete vragen omtrent de gevolgen van de WNT-2 voor uw instelling of uw eigen rechtspositie.
[post_title] => De WNT, wat is er per 1 januari 2015 veranderd? [post_excerpt] =>De per 1 januari 2013 ingevoerde Wet Normering Topinkomens (WNT) was pas 2 jaar oud en niet bepaald onomstreden, maar is desondanks per 1 januari 2015 opnieuw aangescherpt door een verlaging van de maximale wettelijke bezoldigingsnorm voor topfunctionarissen van 130% naar 100% van een ministersalaris.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-wnt-wat-is-er-per-1-januari-2015-veranderd [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:50:08 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:50:08 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/10/de-wnt-wat-is-er-per-1-januari-2015-veranderd/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7128 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-05-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-01 00:00:00 [post_content] => Vooral voor bedrijven zijn milieuregels opgenomen in het zogenaamde Activiteitenbesluit. Veel bedrijven in Nederland vallen daaronder. In juridisch jargon: het moet dan gaan om een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In het Activiteitenbesluit staan regels per soort milieubelastende activiteit en per soort milieubelasting. Bij soort milieubelastende activiteit kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bewerking en vervoersbewegingen en bij soort milieubelasting aan zaken als geluid of stank. Een bedrijf dat onder het Activiteitenbesluit valt moet soms een melding doen als het begint of verandert. Aan de hand van het Activiteitenbesluit Internetmodule kan worden nagegaan welke voorschriften het Activiteitenbesluit stelt aan de activiteiten van het betreffende bedrijf. Op www.aimonline.nl kan de benodigde info gevonden worden. Aan de hand van de AIM kunt u controleren of bijvoorbeeld een vergunning of melding nodig is. Op 1 maart 2015 is de AIM versie vernieuwd. Voor bedrijven die dit nog niet kennen raad ik aan om de website te lezen. Maar natuurlijk kunt u ook met ons contact opnemen. [post_title] => Handig voor bedrijven, activiteitenbesluit internetmodule [AIM] [post_excerpt] =>Vooral voor bedrijven zijn milieuregels opgenomen in het zogenaamde Activiteitenbesluit. Veel bedrijven in Nederland vallen daaronder. In juridisch jargon: het moet dan gaan om een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => handig-voor-bedrijven-activiteitenbesluit-internetmodule-aim [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:33:22 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:33:22 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/01/handig-voor-bedrijven-activiteitenbesluit-internetmodule-aim/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1495 [max_num_pages] => 150 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => d5fd692340bd70b03c3f8153ca8890f1 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:a3d9d24fc385926c5ea1f9d53e731786 [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )