Blog van medewerkers
- De specifieke regelgeving voor productaansprakelijkheid is alleen van toepassing wanneer sprake is van dood of lichamelijk letsel dan wel uit schade aan privézaken;
- Bij productaansprakelijkheid is de producent aansprakelijk en dat is niet gelijk aan een (in Europa gevestigde) tussenhandelaar.
- Op grond van het Weens Koopverdrag heeft de mededelingsplicht van de verkoper voorrang boven de onderzoeksplicht van de koper.
- Wanneer een koper op haar website informatie plaatst over haar productieproces, productiemethoden dan is dat informatie waar een verkoper kennis van heeft c.q. had kunnen nemen. De verkoper wordt bekend verondersteld met deze wetenschap. Dit kan betekenen dat de verkoper de koper actief moet informeren over eigenschappen van de verkochte producten.
- Als verkoper moet je dus ook de website van de koper in de gaten houden omdat informatie die daarop staat vermeld kan leiden tot een actieve mededelingsplicht van de verkoper.
- De case van de Producent valt of staat met de mogelijkheid om aan te tonen dat een door de Leverancier geleverde batch is gebruikt bij de productie van de betreffende satésaus. Hoe kan dit bewijs geleverd worden? Blockchain technologie kan dit in de toekomst mogelijk eenvoudiger maken. Bij een product recall kan informatie op basis van blockchain technologie ook behulpzaam zijn.
[post_title] => Voldoen geleverde ingrediënten voor voedingsmiddelen aan de conformiteitseis?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => voldoen-geleverde-ingredienten-voor-voedingsmiddelen-aan-de-conformiteitseis
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:31
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12559
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 12538
[post_author] => 26
[post_date] => 2018-08-14 12:16:30
[post_date_gmt] => 2018-08-14 10:16:30
[post_content] => Net voorafgaand aan het zomerreces hebben de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel dat een vergoeding inhoudt voor de door werkgevers aan langdurig zieke werknemers betaalde transitievergoeding als hamerstuk aangenomen. Wel is door de Eerste Kamer nog als vraag bij minister Koolmees neergelegd of alle werkgevers de betaalde transitievergoeding vergoed kunnen krijgen of dat er een grens gaat gelden qua omvang van de onderneming. De datum van inwerkingtreding is nog niet bekend, maar laatstelijk is 1 april 2020 beoogd. Omdat de wet een terugwerkende kracht heeft tot en met 1 juli 2015 is het raadzaam dat werkgevers nu al rekening houden met deze wet indien zij de arbeidsovereenkomst met een langdurig zieke (willen) beëindigen of al vanaf die datum beëindigd hebben.
Achtergrond
Voor de WWZ was uitgangspunt dat een werkgever een werknemer na twee jaar ziekte – indien de werkgever geen verwijt trof van deze ziekte – geen ontslagvergoeding verschuldigd was bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst nadien. Achtergrond vormde dat het voldoende werd geacht dat de werkgever al gehouden was tot twee jaar verplichte loondoorbetaling (minimaal 70% van het maximum dagloon) bij ziekte en daarnaast ook nog kosten maakte voor begeleiding en re-integratie. Toenmalig minister Asscher bleek geen gehoor te willen geven aan de veelvuldig opgaande stemmen, ook onder de WWZ een uitzondering te maken op het verplicht betalen van een transitievergoeding aan deze langdurig zieken. Wel kwam hij, om dubbele kosten voor werkgevers en het aanhouden van zogenaamde ‘slapende dienstverbanden’ met langdurig zieke werknemers te voorkomen, met een wetsvoorstel dat een compensatie inhoudt van de door de werkgever betaalde transitievergoeding aan deze categorie werknemers. De compensatie zal worden betaald uit het Algemeen werkloosheidsfonds (AWF) en worden uitgevoerd door het UWV. Er zal echter wel voor werkgevers een premieverhoging van het de uniforme AWF tegenover staan. Ondanks het feit dat dit wetsvoorstel op veel kritiek stuitte - zo ook van de Raad van State - wordt het wetsvoorstel nu toch wet.
Het lijkt aannemelijk dat de door de Eerste Kamer gestelde vraag of de compensatie voor alle werkgevers gaat gelden bevestigend zal worden beantwoord, omdat niets in de parlementaire stukken wijst op een andersluidend antwoord. Het woord is echter op dit punt uiteraard nog aan minister Koolmees.
Belang voor de praktijk
Omdat de vergoeding ook zal gaan gelden voor arbeidsovereenkomsten die beëindigd zijn vanaf 1 juli 2015 vanwege langdurige ziekte, is het goed dat werkgevers nu al rekening houden met alle uit dit wetsvoorstel voortvloeiende voorwaarden om voor vergoeding van de betaalde transitievergoeding in aanmerking te komen. Deze voorwaarden houden in dat de werkgever aan het UWV schriftelijke stukken moet toesturen, onder meer:
- stukken waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Bijvoorbeeld door toezending aan het UWV van:
- de door het UWV verleende ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid;
- de beschikking van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt ontbonden;
- de beëindigingsovereenkomst/vaststellingsovereenkomst die als reden van beëindiging met wederzijds goedvinden de langdurige arbeidsongeschiktheid noemt;
- de schriftelijke instemming door werknemer met ontslag door werkgever wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
- de arbeidsovereenkomst (het is niet van belang of het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd betreft; ook een beëindiging van rechtswege waarbij de reden van niet verlengen de langdurige arbeidsongeschiktheid is, valt onder de compensatieregeling);
- bewijs van betaling van de transitievergoeding;
- loonstroken over de ziekteperiode;
- de gegevens die zijn gebruikt om de hoogte van de transitievergoeding te berekenen.
[post_title] => Compensatie transitievergoeding langdurig zieke werknemer: (bijna) een feit
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => compensatie-transitievergoeding-langdurig-zieke-werknemer-bijna-een-feit
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:33
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:33
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12538
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 12521
[post_author] => 26
[post_date] => 2018-08-07 14:44:34
[post_date_gmt] => 2018-08-07 12:44:34
[post_content] => Meer en meer is algemeen bekend dat het niet is toegestaan om zomaar foto’s van internet [al dan niet via Google] te halen en zelf te gebruiken. Bijvoorbeeld door deze te plaatsen op een website of in een nieuwsbrief. Het auteursrecht van de maker van de foto (of degene aan wie dat is overgedragen) zal dat in de meeste gevallen beletten.
Daarop bestaan natuurlijk uitzonderingen, bijvoorbeeld omdat niet iedere foto auteursrechtelijk beschermd is. Zo is bijvoorbeeld nog niet lang geleden bepaald dat een foto van een temperatuurmeter op het dashboard van een auto niet auteursrechtelijk beschermd is, omdat daar door de maker van de foto geen enkele creatieve keuze werd gemaakt. [1]. Over die situatie ga ik het nu echter niet hebben. Waar ik het wel over ga hebben is een verdere complicering van het omgaan met auteursrechtelijk beschermde foto’s van internet. Waren wij er net aan gewend dat de toestemming van de auteursrechthebbende van een foto noodzakelijk is voordat deze foto gebruikt mag worden, blijkt dat ook op die regel weer een uitzondering geldt.
In een recent arrest van het Hof van Justitie van de EU kwam namelijk de vraag ter sprake of het plaatsen van een foto op de website van een school wel was toegestaan, ook al had de maker van de foto deze foto al zonder verdere beperkingen via een andere website online gezet. Het ging om een foto van de stad Còrdoba die een leerling van de al genoemde school had gebruikt op de voorkant van een werkstuk. De leerling had netjes gecheckt of de foto auteursrechtelijk beschermd was en kwam tot de conclusie dat de foto “vrij” was gegeven. Zonder zich van enig kwaad bewust te zijn, plaatste zij de foto op de voorpagina van haar werkstuk en leverde dit in.
Daarmee deed de leerling overigens nog niets fout. Immers, er is een uitzondering voor onderwijs of wetenschappelijke doeleinden, waarbij het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal in bepaalde gevallen wel mag. Het ging hier fout toen de school van de leerling het werkstuk inclusief de foto op de voorkant plaatste op de website van de school. Daarmee kwam de foto in het bereik van een nieuw publiek. Immers gaat het om een ander publiek dan dat van de website waarop de foto eerder met toestemming van de fotograaf was geplaatst. Dit is van belang omdat de zogenaamde mededeling aan het publiek een belangrijk element is voor de vraag of een foto al dan niet geplaatst mag worden.
Uit de genoemde uitspraak vloeit voort dat het plaatsen van de foto op de website van de school niet was toegestaan, althans dat de fotograaf het dit de school mocht beletten.
Wat betekent dat nu concreet?
Het betekent dat eenieder die (‘rechtenvrije’) foto’s van internet haalt om deze zelf te gebruiken dat dan nog heel goed gekeken moet worden of er niet sprake zal gaan zijn van een mededeling aan een nieuw publiek. Het plaatsen op bijvoorbeeld de eigen website van een bedrijf zal vermoedelijk steeds leiden tot het doen van een mededeling aan een nieuw publiek. De auteursrechthebbende kan daar een stokje voor steken. Om er dus volledig zeker van te zijn dat het plaatsen van een dergelijke foto kan, dient de toestemming gevraagd te worden aan de auteursrechthebbende.
Tot slot is nog van belang dat het hierbij dus specifiek gaat om de situatie dat een auteursrechtelijk beschermd werk [in dit geval een foto] zelf geplaatst is op een andere website. Het enkel plaatsen van een link naar auteursrechtelijke beschermd materiaal wordt in principe niet gezien als het doen van een mededeling aan een nieuw publiek. De ratio daarachter is dat de controle over wat er wel of niet gebeurd met het auteursrechtelijk beschermde werk, blijft rusten bij de auteursrechthebbende. Immers wordt de originele foto verwijderd van de eerste website, dan is ook de link naar die website niet meer actief.
Kortom, staar je niet blind op zogenaamde “rechtenvrije foto’s”, houd er steeds rekening mee dat er wel degelijk een aanvullende toestemming nodig zal zijn voor het gebruiken van de foto.
[1] https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2017:10089
[post_title] => Gebruiken van foto’s van internet, het blijft oppassen!
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gebruiken-van-fotos-van-internet-het-blijft-oppassen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:34
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12521
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 12464
[post_author] => 39
[post_date] => 2018-08-07 11:37:27
[post_date_gmt] => 2018-08-07 09:37:27
[post_content] => In 2013 is door de overheid het Energieakkoord ondertekend, waarin gestreefd wordt naar een zoveel mogelijk energieneutrale gebouwde omgeving. Een van de voorgestelde maatregelen is de verplichting voor kantoorgebouwen om vanaf 1 januari 2023 een energielabel C of hoger te hebben. Sanctie voor niet naleving van deze verplichting is het verbod op het gebruik van het pand als kantoorpand. De labelverplichting zal worden opgenomen in het Bouwbesluit en op 9 mei 2018 heeft minister Ollongren de Tweede Kamer de meest recente ontwerpwijziging toegezonden.
De labelverplichting zal niet voor ieder kantoorpand gelden. De uitzonderingsmogelijkheden zijn:
- Een kantoorgebouw met een gebruiksoppervlakte aan kantoorfuncties kleiner dan 50% van de totale gebruiksoppervlakte van het gebouw;
- Een kantoorgebouw met een gebruiksoppervlakte van minder dan 100m²;
- Een kantoorgebouw dat valt onder de categorie van artikel 2.2. van het Besluit energieprestatie gebouwen (waaronder monumentale panden);
- Indien de maatregelen die nodig zijn om het benodigde energielabel te halen een langere terugverdientijd hebben dan 10 jaren. In dat geval kunnen maatregelen getroffen worden met een terugverdientijd van tot en met 10 jaren en de daarbij behorende energie-index.
[post_title] => Verplicht energielabel C kantoorpanden vanaf 1 januari 2023: verantwoordelijkheid huurder of verhuurder?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => verplicht-energielabel-c-kantoorpanden-vanaf-1-januari-2023-verantwoordelijkheid-huurder-of-verhuurder
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:34
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12464
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 12528
[post_author] => 26
[post_date] => 2018-08-07 11:20:14
[post_date_gmt] => 2018-08-07 09:20:14
[post_content] => Lange tijd bestond onduidelijkheid over de vraag of een werkgever verplicht was het salaris van een werknemer die op staande voet was ontslagen door te betalen indien de kantonrechter het ontslag op staande voet had vernietigd, maar het ontslag op staande voet in hoger beroep wel rechtsgeldig werd geacht. Op 13 juli jl. maakte de Hoge Raad een einde aan deze onduidelijkheid.
Juridische problematiek
De WWZ heeft met zich mee gebracht dat in een dergelijk geval het Gerechtshof de arbeidsovereenkomst niet kan beëindigen tegen een datum die in het verleden ligt. Moet de werkgever dan toch een werknemer, die vanwege het ontslag op staande voet niet meer wordt toegelaten tot het werk (zo ook niet na de uitspraak van de kantonrechter), het salaris doorbetalen vanaf de datum van ontslag op staande voet tot de door het Gerechtshof bepaalde veel latere ontbindingsdatum?
Op basis van de systematiek van de wet en een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (HR 21 maart 2013, ECLI:NL:HR:2003:AF3057 Van der Gulik/Visser) werd – ondanks kritiek in de literatuur op de voor de werkgever onrechtvaardig geachte uitkomst – door de Procureur-Generaal in deze zaak op 15 juni 2018 nog aan de Hoge Raad geadviseerd deze vraag met ja te beantwoorden. De werkgever kwam echter alsnog met de schrik vrij omdat de Hoge Raad op 13 juli 2018 ( ECLI:NL:HR:2018:1209 ) anders oordeelde.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is van mening dat het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een doorbetalingsverplichting over de periode vanaf ontslag op staande voet tot de nieuw bepaalde ontbindingsdatum. Daarbij wordt van belang geacht dat het er op lijkt dat de wetgever dit aspect niet specifiek heeft bekeken bij de totstandkoming van de WWZ. Bovendien levert een dergelijke doorbetalingsverplichting een verschil op met de spiegelbeeldige situatie dat de kantonrechter het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig had gevonden en pas in hoger beroep was geoordeeld dat het ontslag op staande voet toch vernietigd moest worden. In dat geval kan immers het Gerechtshof de arbeidsovereenkomst – en daarmee de loonaanspraak – wel met terugwerkende kracht herstellen. De Hoge Raad oordeelt dat er voor dit verschil geen behoorlijke rechtvaardiging lijkt te bestaan. Gelet hierop zouden de artikelen 7:627 en 7:628 BW met zich mee moeten brengen dat in het specifieke geval van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, waarvoor al zeer strenge eisen gelden, uitgangspunt is dat de oorzaak van het verrichten van werk in redelijkheid niet voor rekening van de werkgever wordt geacht; dus daarmee geen loondoorbetalingsverplichting op basis van deze artikelen. Dit lijkt in strijd met de eerdere uitspraak Van der Gulik/Visser, maar dit wordt door de Hoge Raad opgelost door te overwegen dat er in die kwestie weliswaar sprake was van een schorsing/op non-actiefstelling, maar geen ontslag op staande voet. Bij een rechtsgeldig ontslag op staande voet eindigt de arbeidsovereenkomst onmiddellijk en houdt daarmee ook de loonaanspraak van de werknemer op. Bovendien blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad dat er toch nog steeds een (gedeeltelijke) loondoorbetalingsverplichting van de werkgever kan bestaan in deze situatie. Eerst wordt daartoe verschil gemaakt tussen twee periodes. Periode 1, zijnde de tijd tussen het ontslag op staande voet en de uitspraak van de kantonrechter waarbij de opzegging wordt vernietigd. Vervolgens periode 2 vanaf de datum uitspraak kantonrechter tot de in hoger beroep bepaalde datum. In beide situaties wordt verondersteld dat de werknemer zich tot het verrichten van arbeid bereid heeft verklaard, maar niet tot het werk is toegelaten, ook niet na de beslissing van de kantonrechter. Tijdens beide perioden is uitgangspunt dat de oorzaak van het niet verrichten van werk in redelijkheid niet voor rekening van de werkgever zou moeten komen. Maar, tijdens periode 2 biedt de maatstaf van art. 628 lid 1 BW ruimte dat de uitspraak van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden toch geheel of gedeeltelijk voor risico van de werkgever komt. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn de specifieke ontslaggrond en de reden waarom de werkgever ongelijk kreeg van de kantonrechter. Ook gedurende periode 1 kan er toch sprake zijn van een loondoorbetalingsverplichting, omdat de Hoge Raad bovendien overweegt dat de maatstaf van art. 628 lid 1 BW ook verder ruimte biedt om op grond van de omstandigheden van het geval af te wijken van het uitgangspunt van geen doorbetalingsverplichting. Als voorbeeld wordt genoemd dat de werknemer van zijn gedrag geen of slechts een gering verwijt kan worden gemaakt. Ook kan – zo overweegt de Hoge Raad tot slot nog steeds als alternatief voor het oordeel dat er geen loondoorbetalingsverplichting is in periode 1 en 2 – door het Gerechtshof worden geoordeeld dat het salaris van de werknemer over deze perioden dient te worden gematigd (art. 7:680a BW) of de werknemer geheel of gedeeltelijk moet worden ontzegd (art. 6:248 lid 2 BW).
Belang voor de praktijk
Voor werkgevers vormt deze uitspraak een belangrijke steun in de rug om bij een gegeven ontslag op staande voet, dat pas in hoger beroep als rechtsgeldig wordt beoordeeld, toch te ontkomen aan een loondoorbetalingsverplichting tot de nieuw vastgestelde datum van beëindiging. Wel blijft voorzichtigheid geboden, omdat de Hoge Raad aangeeft dat van deze hoofdregel kan worden afgeweken. Bovendien blijkt ook maar weer eens hoe verschillend er door de gerechtelijke instanties kan worden geoordeeld over de rechtsgeldigheid van een gegeven ontslag op staande voet. Het advies blijft dan ook niet lichtvaardig over te gaan tot een ontslag op staande voet.
[post_title] => Hoge Raad komt werkgever tegemoet inzake loondoorbetaling bij rechtsgeldig ontslag op staande voet in hoger beroep
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => hoge-raad-komt-werkgever-tegemoet-inzake-loondoorbetaling-bij-rechtsgeldig-ontslag-op-staande-voet-in-hoger-beroep
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:35
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12528
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 12455
[post_author] => 6
[post_date] => 2018-08-07 10:58:41
[post_date_gmt] => 2018-08-07 08:58:41
[post_content] => De producenten van Heksenkaas en Witte Wievenkaas bestrijden elkaar al enige jaren op verschillende fronten. Daarbij worden verschillende intellectuele eigendomsrechten ingeroepen.
Merkenrecht
In 2010 is het woordmerk Heksenkaas ingeschreven. In 2014 is inschrijving verzocht van het woord/beeldmerk Witte Wievenkaas. Door de merkhouder van Heksenkaas is daartegen een oppositieprocedure gestart. Het BBIE wijst de oppositie af overwegende dat de tekens op visueel, auditief en begripsmatig vlak niet overeenstemmen, zodat er geen sprake kan zijn van verwarringsgevaar. In hoger beroep tegen deze beslissing heeft het hof overwogen dat merk en teken in begripsmatig opzicht overeenstemmen dat tevens sprake is van een geringe mate van visuele en auditieve overeenstemming[1]. Het hof overweegt daarbij “ dat ook witte wieven door een deel van het publiek worden gezien als veelal geïsoleerd levende vrouwelijke magische wezen met veelal kwaadaardige bedoelingen, die angst in boezemen en daarmee als een soort heksen.”
Tegen deze beslissing wordt cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. De Hoge Raad overweegt[2] daarbij dat onvoldoende is toegelicht waaruit blijkt dat kennis en betekenis van de term ‘witte wieven’ in voldoende onder het publiek is beschermd. De enkele betekenis van een term in literatuur is dus onvoldoende. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat onvoldoende is toegelicht waarom ‘iemand die niet bekend is met de beschreven kenmerken die de ‘witte wieven’ in volksverhalen bezitten, op zijn minst zal weten dat de term ‘witte wieven’ verwijst naar fictieve vrouwelijke wezens en dat die term een negatieve connotatie heeft.’ De zaak wordt terugverwezen naar het hof Den Haag.
Auteursrecht
We kennen auteursrechtelijke bescherming voor teksten, muziek, vormen, etc. Maar kan ook smaak auteursrechtelijk beschermd zijn? De producent van Heksenkaas stelde dat Witte Wievenkaas de smaak van de roomkaas heeft gekopieerd. Over de vraag of smaak auteursrechtelijk kan zijn beschermd is door Nederlandse rechters verschillend geoordeeld.
De rechtbank Gelderland heeft in 2015 overwogen[3] dat zij de vraag of smaak auteursrechtelijk beschermd kan worden ‘proceseconomische redenen’ in het midden kon laten. De producent van Heksenkaas had, naar het oordeel van de rechtbank, ‘nagelaten feitelijk te beschrijven of aanschouwelijk te maken wat de voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende vereiste elementen van de smaak van het product Heksenkaas zijn’. Door de producent van Heksenkaas was gesteld dat de rechtbank het product zelf zou moeten proeven. De rechtbank overweegt dat dit niet juist is. Het is aan de producent om te stellen waarom, althans wat maakt dat haar werk beschermd dient te worden. Alleen op deze manier kan bij een eventuele inbreukprocedure worden beoordeeld of de beweerdelijke inbreukmaker zijn werk aan een eerder bestaand werk heeft ontleend.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Het hof Arnhem-Leeuwarden verwijst[4] daarbij naar twee recente uitspraken van de Franse Cour de cassation die de mogelijkheid van auteursrechtelijke bescherming van een geur categorisch van de hand heeft gewezen, met name in zijn arrest van 10 december 2013. Het hof overweegt dat er gerede twijfel bestaat of en in hoeverre het Unierecht ruimte laat voor auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel. Het antwoord op deze vraag heeft (mogelijk) gevolgen voor de stelplicht van degene die zich op een zodanige bescherming beroept. Om die reden worden prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU.
Kort voor de uitspraak van het hof komt de uitspraak in een procedure tussen de producent van Heksenkaas en een ander product (Magic Cheese). De rechtbank Den Haag[5] concludeert dat smaak geen ‘werk’ is in de zin van de Auteurswet en dat smaak dus niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De rechtbank overweegt dat de producent van Heksenkaas ‘dient te stellen dat en waarom de smaak van Heksenkaas een auteursrechtelijk beschermd werk is. Uit de Auteurswet vloeit in beginsel niet het vereiste voort dat de auteursrechtelijk beschermde trekken in alle gevallen gesteld moeten worden bij het inroepen van auteursrechtelijke bescherming van een werk. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van het gevoerde verweer, een toelichting op de auteursrechtelijke beschermde trekken als nadere onderbouwing wel vereist kan zijn om de vorderingen te kunnen doen slagen’. De rechtbank oordeelt dat de producent van Heksenkaas ‘gelet op de gemotiveerde betwisting door XXX, onvoldoende onderbouwd dat de combinatie van al deze op het eerste gezicht banale of triviale ingrediënten alsnog een smaak oplevert die van creatieve keuzes getuigt’. De rechtbank heeft na de zitting de producten ook geproefd: ‘De rechtbank is overigens ook proefondervindelijk niet tot het oordeel gekomen dat de ingrediënten in dit geval meer vormen dan de som der (triviale) delen: de meervoudige kamer van de rechtbank heeft in de raadkamer direct na de comparitie van partijen Heksenkaas .. geproefd en vastgesteld dat genoemde ingrediënten in meer of mindere mate terugkomen in de smaak. Dat de smaak van Heksenkaas, … anders is dan op basis van de ingrediënten verwacht zou mogen worden, waaruit wellicht creativiteit van de keuzes van [A] zou kunnen voortvloeien, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Van enige verrassende smaak is geen sprake.“
Op 25 juli 2018 is de conclusie van de Advocaat Generaal gepubliceerd. De eerste vraag is of de smaak van een voedingsmiddel een „werk” vormt en auteursrechtelijk kan worden beschermd krachtens richtlijn 2001/29. De AG vindt dat dit niet het geval is. Auteursrechtelijke bescherming heeft betrekking op oorspronkelijke uitdrukkingsvormen, en niet op denkbeelden, procedures, werkwijzen of mathematische concepten als zodanig. Om die reden vindt hij dat de vorm waarin een recept wordt uitgedrukt auteursrechtelijk kan worden beschermd, maar het recept an sich niet. De AG verwijst naar het onderscheid in dat in het Engels ‘idea/expression dichotomy’ wordt genoemd. De uitdrukkingsvorm moet dan wel ‘oorspronkelijk’ zijn. Vervolgens legt hij een verband met het merkenrecht waar geldt dat die oorspronkelijke uitdrukkingsvormen voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar moet zijn. En daar zit het probleem: ‘Gelet op de huidige stand van de techniek lijkt de nauwkeurige en objectieve identificatie van een smaak of geur evenwel op dit moment niet mogelijk’. Het waarnemen van smaak (door smaak- en reukzin) is subjectief. Dit is niet anders wanneer de identificatie van smaak wordt overgelaten aan de rechter of een deskundige. Verder overweegt de AG dat ‘de mogelijkheid om een werk voldoende nauwkeurig en objectief te identificeren, en derhalve de omvang van de auteursrechtelijke bescherming ervan vast te stellen, is evenwel absoluut noodzakelijk teneinde het rechtszekerheidsbeginsel te eerbiedigen in het belang van de houder van het auteursrecht en meer in het bijzonder in het belang van derden tegen wie gerechtelijke procedures kunnen worden ingesteld, met name strafprocedures of inbreukprocedures wegens schending van het auteursrecht’.
En dus geeft hij het HvJEU in overweging in de beantwoording van de vraag aan te geven dat smaak niet auteursrechtelijk beschermd kan worden.
Wat betekent dit voor de praktijk?
- Wanneer het HvJEU de conclusie van de AG volgt dan zal uiteindelijk ook het hof Arnhem-Leeuwarden oordelen dat smaak an sich niet auteursrechtelijk is beschermd.
- Wel kan de uitdrukkingsvorm van een smaak / recept beschermd zijn. Dat kan het geval zijn wanneer deze uitdrukkingsvorm (i) oorspronkelijk is (het werk is het resultaat van een eigen intellectuele schepping van de auteur) en (ii) voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar is. Bijvoorbeeld door een traditioneel gerecht op een originele manier vorm te geven. Dan is het recept dus niet beschermd, maar wel deze uitvoeringsvorm (ervan uitgaande dat deze uitvoeringsvorm inderdaad origineel is).
- De beschermingsomvang kan vergroot worden door het te combineren met een merkregistratie.
De Rechtbank Limburg heeft op 18 juli 2018 een interessante uitspraak gedaan over de aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten in geval van het verzenden van een factuur naar het mailadres van een, inmiddels oud-medewerker.[1]
De debiteur is in 2009 lid geworden van de vereniging van de schuldeiser. Partijen zijn overeengekomen dat de factuur jaarlijks per e-mail zou worden verzonden. De debiteur heeft hiervoor een mailadres verstrekt aan de schuldeiser. In 2016 werd de factuur voor het lidmaatschapsgeld niet betaald. Daarvoor werd de factuur die naar dat mailadres was gezonden wel betaald. Het door de debiteur opgegeven mailadres bleek van een inmiddels oud-medewerker te zijn. De debiteur weigert vervolgens de buitengerechtelijke incassokosten te voldoen omdat hij pas op het moment van de ontvangst van de betalingsherinnering op de hoogte was van het bestaan van de factuur.
De Rechtbank Limburg volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het feit dat het door debiteur opgegeven mailadres inmiddels niet meer in gebruik is voor zijn rekening en risico komt. Het had op de weg van de debiteur gelegen om maatregelen te nemen zodat de berichten gericht aan het mailadres van de betrokken medewerker zouden worden doorgestuurd naar een ander, wel in gebruik zijnd mailadres. De debiteur dient daarom óók de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente te voldoen.
De overwegingen van de rechtbank.
Alvorens een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring – een factuur in dit geval – haar werking heeft, dient de verklaring die persoon ook te hebben bereikt. De in de praktijk bekend staande ontvangsttheorie betekent dat de eisende partij moet zien aan te tonen dat de verklaring de wederpartij heeft bereikt. Dit zorgt vaak voor een onmogelijke bewijspositie. De Hoge Raad heeft zich in 2013 eerder uitgelaten over de vraag wanneer een verklaring de geadresseerde heeft bereikt. De Hoge Raad oordeelde in zijn uitspraak dat het aannemelijke adres mag worden gebruikt om de verklaring aan toe te zenden. Hierbij kan worden gedacht aan de postbus, e-mailadres en woon- of vestigingsadres.[2] De uitspraak van de Rechtbank Limburg volgt in feite deze lijn en verduidelijkt de gevolgen van het toezenden van een factuur naar het bekende mailadres. Wordt tussen partijen een zeker mailadres gebruikt, dan mag de verzender hier ook gerechtvaardigd van uitgaan. Interne wijzigingen komen derhalve niet voor risico van de verzender.
Te zien is dat ook de lagere rechtspraak mee gaat in de versoepeling van de bewijspositie van de schuldeiser en dat daarmee tegemoet gekomen wordt aan de praktijkbehoefte.
Wat betekent deze uitspraak nu voor de praktijk?
- Wanneer u facturen per email verzendt, dan dient u ervoor te zorgen dat de email met factuur wordt verzonden naar een mailadres dat door de debiteur is aangegeven om facturen naar toe te zenden. Bewaar het bericht waarin de debiteur het mailadres geeft of bevestigt. Verwerk en bewaar email van debiteuren waarin zij een wijziging van het mailadres voor facturen doorgeven.
- Wanneer u facturen per email ontvangt, dan dient u ervoor te zorgen dat het mailadres dat u aan een schuldeiser verstrekt beschikbaar blijft. Wanneer een medewerker naar wiens mailadres facturen werden verzonden is vertrokken, dan dient u of ervoor te zorgen dat mails worden doorgezonden naar een nog wel in gebruik zijnd mailadres of dat een automatisch bericht wordt teruggezonden dat dit mailadres niet langer in gebruik is.
[post_title] => Factuur naar verkeerd e-mailadres! Wie is verantwoordelijk?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => factuur-naar-verkeerd-e-mailadres-wie-is-verantwoordelijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:37
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:37
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12478
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 12601
[post_author] => 10
[post_date] => 2018-08-28 16:23:24
[post_date_gmt] => 2018-08-28 14:23:24
[post_content] =>
In een aanbesteding wordt een inschrijver die een ernstige beroepsfout heeft begaan, van de opdracht uitgesloten. De Hoge Raad heeft zich moeten buigen over de vraag of een aanbestedende dienst niettemin van uitsluiting mag afzien op de grond dat de uitsluiting disproportioneel zou zijn.
Ten behoeve van het antwoord op deze vraag heeft de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een aantal –zoals men dat noemt–prejudiciële vragen gesteld. Het hof heeft hierop het volgende aangegeven.
Als volgens de aanbestedingsvoorwaarden een inschrijver die een ernstige beroepsfout heeft begaan, van de opdracht wordt uitgesloten, mag de aanbestedende dienst niet afzien van uitsluiting op de grond dat de uitsluiting disproportioneel zou zijn. Door dat wel te doen wordt in strijd gehandeld met het beginsel van gelijke behandeling en het transparantiebeginsel.
Wat wel mag aldus het hof, is in de aanbestedingsvoorwaarden voor de aanbesteder de verplichting vastleggen dat met toepassing van het evenredigheidsbeginsel beoordeeld moet worden of een gegadigde voor een overheidsopdracht die een ernstige beroepsfout heeft begaan, daadwerkelijk moet worden uitgesloten.
Een aanbestedende dienst doet er dus goed aan om bij het opstellen van de aanbestedingsstukken zich er rekenschap van te geven of men in het geval van een ernstige beroepsfout bij een gegadigde, wil kunnen toetsen of een uitsluiting mogelijk disproportioneel is en zo ja, die bevoegdheid [die dan tevens ook een verplichting is] in het aanbestedingsdocument vast te leggen. Voor de inschrijver is de les dat mocht men geconfronteerd worden met een uitsluiting voor de opdracht vanwege een ernstige beroepsfout, altijd in de aanbestedingsdocumenten te controleren of de aanbesteder zonder meer tot uitsluiting mocht/moest overgaan, dan wel of de aanbesteder niet juist verplicht was om na te gaan of de bewuste sanctie al dan niet evenredig zou zijn. Het in het laatste geval door de aanbesteder niet kenbaar toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of het in het kader van een dergelijke toets aan de dag leggen van betwistbare argumenten, zou dan voor de uitgesloten inschrijver reden kunnen zijn om bezwaar te maken tegen de uitsluiting.
Voor de volledige uitspraak zie: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:1096
[post_title] => Aanbesteding: uitsluiting na ernstige beroepsfout
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => aanbesteding-uitsluiting-na-ernstige-beroepsfout
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:30
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:30
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=12601
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1495
[max_num_pages] => 150
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 02afe6bcc770940e099ccf4f6f2f54d0
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:2ae12b5b837663c806b073c6885981f5
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
21 aug 2018
07 aug 2018








